TAPISER : Dit is een bepaalde wijze van prepareren van een puddingvorm, een taartvorm, een vuurvaste schotel of pan waarbij een wand wordt gevormd van een andere grondstof dan de vulling.
TELOR : Ei
TEMPE : Sojabonenkoek
TIMBALE NELUSKO : Een timbaal met een wand van chocoladepudding en een vulling van vanillebavarois.
TJAMPOER : Vermengd
TOMBER AU BEURRE : Stoven in boter zonder te kleuren en zonder deksel.
TONKATSU : Varkenskotelet
TOUFFE : Boeketje bosje van peterselie water- of tuinkers ter afwerking van een gerecht.
TOURER : Het herhaalde malen vouwen en uitrollen van een laag deeg.
TOURNEBROCHE : Spit voor het braden van vlees, gevogelte of vis dat horizontaal of verticaal draait rond een hittebron.
TOURNER : Het draaien van een product.
TOURON DE GOUDA : Koekje van boterdeeg met gemalen amandelen.
TRANCHE : Schijf snede vlees vis brood ...
TRANCHER : Het voorsnijden van een stuk vlees vis brood ...
TRASI : Gefermenteerde garnalen
TRAVAILLER : Iets bewerken.
TREMPAGE : Het in week zetten van gedroogde groenten of fruit.
TREMPER : Een product besprenkelen met iets.
TROMPETTE DES MORTS : Zwarte paddestoel gelijkend op een hanenkam.
TRONCON : Moot van een grote platvis paling in stukken gesneden.
TRONCONNER : In moten snijden van een platvis of paling.