Bereidingswijze
Verdeel het konijn in stukken.
Snipper de sjalot.
Ontvel en ontpit de tomaat, snijd in brunoise (dobbelsteentjes).
Kneus de knoflook en de peperkorrels.
Doe de stukken konijn met bloem, zout en peper in een plastic zak en schud hem goed dooreen.
Haal het konijn uit de zak en schud er het teveel aan bloem af.
Smelt de boter met de olie in een braadpan.
Voeg de stukken konijn toe en bak ze aan alle zijden goudbruin.
Neem het konijn uit de pan.
Voeg de sjalot, tomaat en look toe en fruit ze een paar minuten mee.
Doe het konijn terug in de pan.
Voeg het water en de wijn toe, zodat het konijn juist onderstaat.
Roer er het bouquet garni, de kruidnagels, peperkorrel, gember en kaneel door en breng op smaak met peper en zout.
Breng aan de kook, zet het deksel op de pan en laat 45 minuten sudderen op een laag vuur.
Doe dan de pruimen en de rozijn in de pan en laat nog een kwartier sudderen.
Maak nu een karamel van de suiker, water en rode wijnazijn:
Doe hiervoor de suiker en het water in een pannetje, breng aan de kook en blijf roeren totdat de suiker is opgelost.
Laat koken tot een bruine karamel, blus dan met de rode wijnazijn om het kookproces te stoppen. (Opgepast voor brandwonden!)
Roer de karamel door de saus in de pan.
Neem het konijn uit de pan en houd warm onder aluminiumfolie.
Kook nu de saus in tot sausdikte en proef af met peper en zout.
Schep de saus en de pruimen over het konijn en serveer meteen.