A L INDIENNE : Garnituur bestaande uit drooggekookte rijst met kerriesaus.
A LA BANQUIERE : Garnituur van quenellen, truffels en champignons.
A LA BEAUHARNAIS : Garnituur bestaande uit partjes van de bodem van gebakken artisjok, gevulde champignonhoofden en kasteelaardappelen.
A LA BERRICHONE : Garnituur bestaande uit gestoofde kool, ajuintjes, kastanjes en plakjes mager spek.
A LA BORGEOISE : Garnituur bestaande uit geglaceerde worteltjes, ajuintjes en reepjes spek.
A LA BOUQUETIERE : Garnituur bestaande uit boeketjes groenten zoals sperzieboontjes, asperges enz.
A LA BOURGUIGNONNE : Garnituur bestaande uit champignons, bruin geglaceerde ajuintjes, reepjes spek en wijnsaus.
A LA BRABANCONNE : Garnituur bestaande uit tartelettes gevuld met spruitjes en gegratineerd met een mornaysaus.
A LA BRAGANCE : Garnituur bestaande uit kroketten en kleine gepelde tomaten gevuld met bearnaisesaus.
A LA BREHAN : Garnituur bestaande uit artisjokbodems met flangeolettenpuree en erwtjes, bloemkool bedekt met Hollandaisesaus en peterselieaardappelen.
A LA BRETONNE : Garnituur bestaande uit witte bonen gebonden met Bretonse saus en peterselie.
A LA BRISTOL : Garnituur bestaande uit rijstkroketten in abrikoosvorm, flageoletten gebonden met veloutesaus en grote noisette aardappelen.
A LA BRUXELLOISE : Garnituur bestaande uit gestoofde kropjes andijvie, kasteelaardappelen en spruitjes.
A LA CANCALAISE : Garnituur voor visgerechten bestaande uit ontbaarde en gepocheerde oesters en garnalen gebonden met normandesaus.
A LA CARDINAL : Garnituur bestaande uit schijven kreeftenstaart, plakjes truffel en kardinaalsaus.
A LA CAREME : Garnituur bestaande uit olijven gevuld met hampuree, kroketjes en madeirasaus.
A LA CARMELITE : Garnituur voor gepocheerde eieren. Bladerdeeggebakjes vullen met gepocheerde mosselen en bedekken met een witte wijnsaus.
A LA CARMEN : Garnituur voor vis en eieren. Bedekken met een sterk geconcentreerde tomatensaus met room.
A LA CASANOVA : Garnituur bestaande uit gepocheerde oesters, mosselen en truffel.
A LA CASTIGLIONE : Garnituur voor klein slachtvlees bestaande uit champignonkoppen gevuld met rijst en vermengd met ham, plakjes aubergine en gepocheerd merg.
A LA CASTILLIANE : Garnituur voor klein slachtvlees bestaande uit tomatenbrunoise, gebakken ajuinringen en kroketten.
A LA CATALANE : Garnituur bestaande uit gebakken brunoise van aubergine en pilafrijst.
A LA CENDRE : Gerechten die zijn klaargemaakt in de hete as, gewikkeld in deeg of aluminiumfolie.
A LA CHAMBORD : Garnituur voor visgerechten bestaande uit visquenellen, champignonkopjes, vishom en broodcroutons.
A LA CHANTILLY : Garnituur bij gebraden wild waarbij de braadfond opgeklopt wordt met slagroom en koude boter.
A LA CHARTRES : Garnituur bestaande uit kleine kasteelaardappeltjes met dragon, gevulde champignonkopjes, stukjes koolraap, erwtenpuree en aardappelpuree.
A LA CHATELAINE : Garnituur voor groot slachtvlees bestaande uit artisjokbodems gevuld met kastanjepuree, gemengd met soubise en gegratineerd, kropjes gestoofde sla en noisette-aardappelen.
A LA CHERBOURG : Garnituur voor visgerechten bestaande uit oesters, mosselen en zeevis.
A LA CHEVREUSE : Garnituur bestaande uit artisjokbodems met champignonpuree en bedekt met truffelschijfjes en kasteelaardappelen.
A LA CHIVRY : Garnituur voor visgerechten bestaande uit kleine pasteitjes gevuld met gepocheerde oesters, aardappelcroustades, mosselen en grote garnalen.
A LA CHOISY : Garnituur bestaande uit gestoofde kropjes sla en kasteelaardappelen.
A LA CLAMART : Garnituur bestaande uit artisjokbodems gevuld met doperwten a la Francaise, kasteelaardappelen en kalfsjus gemengd met demi-glacesaus.
A LA COLBERT : Garnituur voor gebakken vis die gepaneerd wordt en overgoten wordt met colbertboter.
A LA CONCORDE : Garnituur bestaande uit doperwten, gekartelde geglaceerde worteltjes en aardappelpuree.
A LA CONTI : Garnituur bestaande uit linzenpuree en rechthoekig gesneden gekookt spek.
A LA CONTINENTAL : Garnituur bestaande uit in vieren gesneden artisjokbodems, gebakken lamsnieren en madeirasaus.
A LA CREOLE : Garnituur bestaande uit rijst met gestoofde paprika en tomaten.
A LA CUSSY : Garnituur bestaande uit geroosterde champignonkoppen gevuld met kastanjepuree, eieren en truffels gestoofd in madeira.
A LA DEMI-DEUIL : Garnituur bestaande uit supremesaus en truffels.
A LA DIEPPOISE : Garnituur bestaande uit gepelde mosselen, garnalen en champignons met witte wijnsaus.
A LA DUBARRY : Garnituur bestaande uit roosjes bloemkolen, bedekt met een kaassaus en lichtjes gegratineerd.
A LA DUGLERE : Garnituur van gehakte sjalot, peterselie en tomatenbrunoise.
A LA DUGLEREZ : Garnituur van garnalen, champignons, tomaten en mosselen in een witte wijnsaus.
A LA FAUBONNE : Garnituur voor pureesoepen bestaande uit in reepjes gesneden soepgroenten waaraan room en kervel wordt toegevoegd.
A LA FERMIERE : Een garnituur bestaande uit in boter gestoofde wortels, rapen, knolselder en ajuin.
A LA FERMIERE : Garnituur bestaande uit in boter gestoofde wortels, rapen, knolselder en ajuin.
A LA FINANCIERE : Garnituur bestaande uit quenellen van vlees of gevogelte, kammen en nieren van haantjes, lamszwezerik, champignons, truffel en olijven.
A LA FLAMANDE : Een garnituur bestaande uit gestoofde kool, worteltjes, spek, rookworst en gepocheerde kasteelaardappelen.
A LA FLORENTINE : Een bereidingswijze voor vis en eieren, waarbij deze op een laag gestoofde spinazie gelegd worden.
A LA FORESTIERE : Een garnituur bestaande uit in boter gestoofde morilles of hanenkammen, spekblokjes en aardappelen.
A LA JARDINIERE : Garnituur bestaande uit verse gekookte en geglaceerde groenten: erwten, bloemkool, boontjes, worteltjes ...
A POINT : Op het juiste punt gebakken niet meer rood van binnen maar toch sappig.
A VIF : Tot op het vruchtvlees geschild.
AANBRADEN : In hete boter, olie of andere vetstof rondom bruin branden van vlees, wild, gevogelte of groenten. Het dient om toe te schroeien en de smaak te verhogen.
AANLENGEN : Het toevoegen van een vloeistof aan soepen of sauzen om de smaak te verminderen of om een mindere binding te verkijgen of om de hoeveelheid vloeistof te verhogen.
AANZETTEN : De bodem van een pan voorzien van aanbaksels. Deze worden later met een vloeistof losgewerkt voor verdere bereiding.
AARDAPPEL : De eetbare knol van de aardappelplant.
AARDAPPELSAGO : Vervaardigd uit aardappelzetmeel. Het valt uiteen bij vermenging in vloeistoffen met eenzelfde werking als aardappelzetmeel.
AARDAPPELTAPIOCA : Sterk geroosterd aardappelzetmeel. Men kan het vinden in korrelvorm. Het valt bij het koken in tegenstelling tot sago niet uiteen.
AARDAPPELZETMEEL : Zetmeel verkregen uit geraspte en verpulverde aardappelen. Wordt gebruikt om soepen en sauzen helder te binden.
AARDBEI : Dit is een geurige, vlezige, rode of witte schijnvrucht. De grote gekweekte aardbei is de meest voorkomende, maar men heeft ook nog de kleinere wilde bosaardbei.
ABAISSE : Term gebruikt om een op een bepaalde dikte uitgerold plakje deeg aan te duiden.
ABAISSER : Uitrollen van deeg tot de gewenste laag.
ABATIS : Het bruikbare afval van vederwild en gevogelte.
ABATS : Het bruikbare afval van vlees en haarwild.
ABBOCATO : Lichtzoete Italiaanse wijn.
ABRICOTER : Een gebak of nagerecht bestrijken met abrikozenmoes.
ABRIKOOS : Een behaarde, oranje steenvrucht afkomstig uit Azie, maar tegenwoordig wordt deze overal gekweekt.
ABSINT : Een geel-grone likeur bereid uit een extract van bittere absint-alsemtoppen en anijs. Het wordt gedistilleerd met alcohol en gekruid met engelwortel, citroenkruid en kalmoes.
AC : Appellation Controlee, een beschermde kwaliteitsaanduiding van Franse wijnen.
ACCOLADE : Schaaldieren of gevogelte die zo gedresseerd zijn dat ze elkaar schijnen te omhelzen.
ACORE : Kalmoes. Aziatisch gewas dat wordt gebruik in zoete gerechten.
ADDITIEVEN : Dit zijn hulpstoffen die aan voedsel kunnen toegevoegd worden zoals anti-oxydanten, kleurstoffen, emulgatoren, stabilisatoren en conservators. Ze mogen enkel toegevoegd worden als ze geen schade toebrengen aan de consument.
ADOUCIR : De wrangheid of bittere smaak van een bepaald gerecht verzachten door voorgezet koken.
ADRAK CHATNI : Chutney
ADUKIBOON : Dit is een soort sojaboon.
ADVOCAAT : Dit is een dik-vloeibare alcoholhoudende drank samengesteld uit alcohol, eierdooiers en suiker.
AFDRONK : Dit is de indruk die wijn achterlaat na het doorslikken of uitspuwen. Hoe langer de indruk, hoe beter de wijn.
AFFINAGE : Het op punt laten komen van kaas.
AFGIETEN : Het weggieten van het teveel aan vocht.
AFGLANZEN : Het glanzend maken van een gerecht door water of olie of door een geklopt ei of door gebruik te maken van een gelei.
AFKLEUREN : Het gerecht wordt voor het opdienen nog even onder de salamander of grill geplaatst om lichtbruin te kleuren.
AFROMEN : Het afnemen van de roomlaag op de melk.
AFSCHRAPEN : Met een mesje het buitenste laagje ontdoen van bv aardappelen.
AFSCHUIMEN : Het verwijderen van het ongewenst schuim bij bouillons, soepen, sauzen, enz
AFSTOFFEN : Dit wordt toegepast bij het uitrollen van deeg. In plaats van een bebloemd oppervlak te gebruiken waardoor er teveel bloem kan opgenomen worden, wordt het afgestoofd.
AFSTROPEN : Het aftrekken van de huid van wild of vis.
AFTERNOON TEA : Term overgenomen uit Engeland. Middagthee geschonken bij een officiele ontvangst tussen 16:00 en 16:30
AFTREKKEN : Het doen overgaan in een vloeistof van geur of smaakstoffen.
AGAR AGAR : Stollingsmiddel, zoals gelatine, maar dan van plantaardige oorsprong. Het is afkomstig van verschillende gedroogde roodwieren. Te verkrijgen in strengen of in poedervorm
AGNEAU : Lam. Jong van het schaap.
AHR : Duits wijngebied met vurige, krachtige rode wijnen en frisse witte wijnen.
AIGUILLETTES : Lange smalle dunne plakjes van vlees ...
AILE : Een gedeelte van een vleugel. De overgang van de borst naar de vleugel.
AIOLI : Zuid-Franse knoflooksaus
AIQUILLAT : De meest voorkomende haaiensoort in de Noordzee.
AIRELLE D AMERIQUE : Harde rode besvrucht.
AJAM : Kip
AJVAR : Paprikaschotel
ALASKA CORBA : Vissoep
ALBANA DI ROMAGNA : Italiaanse witte wijn uit Emilia Romagna
ALBONISAUS : Britse wildsaus
ALE : Engelse verzamelnaam voor bier
ALEURONLAAG : Dit is een eiwitrijke vitamine B1 laag die dicht tegen de zemel van de graanvrucht ligt.
ALGEN : Wieren, een gewas dat in de zee of in binnenwateren voorkomt.
ALIGOTE : Witte wijndruif uit de Bourgogne die een goede, frisse, eenvoudige wijn voorbrengt die jong dient gedronken worden.
ALIKRUIK : Schelpdiersoort behorende tot de Kieuwslakken.
ALLEMANDESAUS : Dit is een veloutesaus die gebruikt wordt voor orgaanvlees, gepocheerd gevogelte, groenten en vis.
ALLSPICE : Engelse naam voor piment.
ALOSE : Elft. Haringachtige trekvis.
ALOXE-CORTON : Gemeente waar voornamelijk rode wijnen van grote klasse geproduceerd worden: zoals de Grand Cru Corton. De witte Grand Cru Corton-Charlemagne is een van de beste witte wijnen.
ALTERNER : Afwisselen.
ALUIN : Een minerale stof die in minimale hoeveelheid gebruikt wordt bij het inmaken zoals bijvoorbeeld zilverajuintjes of komkommers.
ALUMINIUMFOLIE : Voor het afdekken van levensmiddelen, voor het inpakken van restjes.
AMANDEL : Noot van de gelijknamige boom of heester.
AMANDELOLIE : Een etherische olie. Voor gebruik als smaakstof wordt de olie blauwzuurvrij gemaakt.
AMONTILLADO : Een sherry
AMOURETTE : Ruggemerg
AMSOI : Chinese bladgroente.
ANANAS : Roodachtig-gele eivormige schijnvrucht.
ANDIJVIE : Bladgroente
ANGELCAKE : Engels cake gebak
ANGELICA : Latijnse naam voor Engelwortel.
ANGELIQUE : Engelwortel. Keukenkruid.
ANIJS : Een kruid, dat wordt gebruikt in de keuken en bij het stoken van alcohol.
ANIJSOLIE : Etherische olie gewonnen uit gekneusde anijszaden. Wordt gebruik in de keuken en bij het stoken van alcohol.
ANISETTE : Likeur van anijszaad.
ANJOU : Franse wijnstreek in de het westen van de Loire streek.
ANNONA : Peruviaanse vrucht. Het ziet eruit als een sinaasappel met deuken.
ANNONCER : Bestelling afroepen tijdens de dienst.
ANSJOVIS : Kleine zoutwatervis met langwerpig rond lichaam en over de onderkaak uitstekende bovenkaak.
ANTI-OXIDANTEN : Dit zijn additieven die een voedingsmiddel vormen en beschermen tegen chemisch bederf.
ANTIPASTO MISTO : Gemengd Italiaans voorgerecht. Het bestaat uit een combinatie van verschillende vleessoorten, groenten en vis.
APERITIEF : Verzamelnaam voor alle dranken die genuttigd worden voor de maaltijd om de eetlust op te wekken.
APFELKREN : Duitse appelmoes vermengd met geraspte mierikswortel.
APFELPITTAH : Appelkoek
APLATIR : Het plat slaan van een stuk vlees met een batte.
APPAREIL : Mengsel van verschillende producten : een basis tot verdere bereiding of verwerking.
APPEL : Dit is een pitvrucht die voornamelijk in West-Europa gekweekt wordt in boomgaarden.
APPETIT-SILD : Gepekelde en in kruiden en suiker opgelegde haringreepjes.
APRICOT BRANDY : Dat is een ongezoet distillaat of een gezoete likeur op basis van abrikozen.
AQUAVIT : Distillaat uit graan of aardappelen met een alcohol gehalte van 45%. Het wordt ijskoud gedronken.
ARABISCHE GOM : Het sap van de acaciaplant. Wordt gebruikt in de voeding en industrieel als dikkingsmiddel.
ARACHIDE OLIE : Olie vervaardigt uit koudgeperste pindanoten.
ARAK : Distillaat uit gegist palmsap, rijst , granen of dadels met een alcoholgehalte van 42%.
ARBOIS : Franse wijnstreek uit de Jura. Vooral bekend voor de rose wijnen.
ARMAGNAC : Een wijndistillaat met een alcoholpercentage van 42%.
ARNEIS : Een schaarse witte wijn uit het Italiaanse Piemonte.
ARNHEMSE MEISJES : Een bladerdeeg specialiteit uit Arnhem.
AROMA : Een geur eigen aan bepaalde producten.
AROMATES : Toevoeging van verschillende kruiden voorbeeld : tijm laurier.
AROMATISER : Toevoegen van aromaten aan een gerecht.
ARROSER : Overgieten van sap bij een gerecht.
ARROWROOT : Dit is pijlstaartmeel. Een zetmeel afkomstig van de wortel van de Maranta plant. Een populair bindmiddel.
ARTISJOK : Dit is een eetbare distelsoort, waarvan de nog niet geopende knop wordt gegeten.
ARTISJOKBODEM : De bloembodem van de artisjok.
ASAM : Tamarinde
ASEM : Tamarinde
ASIN : Zout
ASPERGE : Een stengelgroente, waarvan de Mechelse asperge de beste is.
ASPIC : Geleitaartje van vis vlees ...
ASSAISONER : Op smaak brengen met kruiden en/of specerijen.
ASTI : Italiaanse stad uit Piemonte bekend om zijn licht mousserende Asti Spumante.
ATI : Lever
ATJAR : Een tafelzuur uit de Indonesische keuken.
ATTEREAU : Een sate van brokjes vlees of gevogelte, gedrenkt in saus en gepaneerd.
AU DENT : Al dente = Italiaanse term : op kraak koken nog knapperig.
AU FOUR : Bereiding in de oven klaargemaakt.
AU GRAS : Rijkelijk bereid en opgediend.
AU NATUREL : Gekookt zonder meer en aldus opgediend.
AUBERGINE : Dit is een vruchtgroente, oorspronkelijk van een tropische plant. De Nederlandse benaming is de eierplant.
AUGURK : De cornichon is familie van de komkommer, maar kleiner en groener.
AUSLESE : Predikaat voor Duitse, edele, bouquetrijke wijnen.
AUXERROIS : Een witte wijndruif uit de Elzas die sterk verwant is met de Pinot Blanc.
AVIGNORER : Gebraden vlees oversausen met mornaysaus, overstrooien met geraspte kaas en gratineren.
AVOCADO : Nederlandse naam : avocadopeer. Het is een tropische steenvrucht met een diepgroene schil, een grote pit en witgroen vruchtvlees.
AVOINE : Geslacht uit de grassenfamilie, wordt meestal gegeten onder vorm van havermout.
AZIJN : Dit is een vloeistof waarvan het kenmerkende bestanddeel het azijnzuur is.
AZUKIBOON : Dit is een soort sojaboon.
BAARS : Dit is een verzamelnaam voor een vissoort die tot de baarsachtigen behoren zoals de zeebaars, de snoekbaars, enz
BABA : Dit is een Frans gebak bereid van gistdeeg en na het bakken gedrenkt in rum met kirsch.
BABBELAAR : Suikerstok met verschillende smaakstoffen.
BABI : Varkensvlees
BABOOTY : Gehakt
BACARDI : Rumsoort van de Bahama eilanden.
BACON : Mager, licht gezouten en licht gerookt spek.
BADACSONYI KEKNYELU : Hongaarse witte wijn die gebruikt wordt in pikante visschotels.
BADEN : Wijngebied in Duisland.
BADIANE : Steranijs
BAGNA CAUDA : Italiaas voorgerecht. Een saus van ansjovis, knoflook, witte truffel en room.
BAH PAO : Chinees gerecht. Gestoomde broodjes met een vulling van gekruid gehakt.
BAIGAN BHUGIA : Aubergine
BAISER : Frans gebakje van eiwitschuim.
BAKAR : Geroosterd
BAKBESLAG : Beignetbeslag of frituurbeslag.
BAKKEN : Een bereidingswijze waarbij vlees of andere ingredienten in een open pan in heet bakvet bruin gekleurd en al dan niet gegaard worden.
BAKKERSGLAZUUR : Glace Royale. Dit is een eiwitglazuur, dof glazuur gebruikt voor het garneren van een gerecht.
BAKLAP : Een lapje rundvlees van de schouder of de platte bil. Het is analoog aan de biefstuk maar harder en dus goedkoper.
BAKLAVA : Gebak uit de Griekse en Turkse keuken.
BAKPOEDER : Dit is een rijsmiddel dat bestaat uit gelijke hoeveelheden natriumwaterstofcarbonaat (bicarbonaat) en een zwak zuur zoals wijnsteenzuur.
BAKVET : Een mengsel van dierlijke en plantaardige vetten of uitsluitend plantaardige vetten gebruikt voor het bakken en braden.
BALKENBRIJ : Een Nederlands gerecht vergelijkbaar met de zwarte pens.
BALLOTINE : Een gelatinegerecht dat wordt geserveerd als tussengerecht.
BALLOTINE : Soort galatine warm of koud geserveerd.
BAMBOESPRUIT : De jonge scheuten van de bamboeplant.
BAMI : Oosters gerecht. Het wordt bereid van mie.
BANAAN : De Pisang. Een gele, hardschillige trosvrucht.
BANDOL : Appellation uit de Provence voor rode en rose wijnen.
BANKET : Een officieel feest met talrijke gasten.
BANKETBAKKERSROOM : Ook bekend onder de naam gele room of roomvla. Het is een gebonden saus van eierdooiers, melk en room. Dient als vulling voor taart en gebak.
BANKETLETTER : Ee typisch Nederlands gebak voor de Sinterklaastijd bestaande uit bladerdeeg en marsepein.
BANYULS : Een hele zoete wijn uit het zuiden van Frankrijk.
BARBARESCO : Een Italiaanse rode wijn uit Piemonte, uitertst gewaardeerd.
BARBECUE : Dit is een rooster op stijlen boven een houtskoolvuur waarop etenswaar kan geroosterd worden.
BARBERA : Een Italiaans druivenras. Hoofdzakelijk bestemd voor rode wijnen uit Piemonte.
BARBUE : Griet, grote platvis.
BARDER : Iets omwikkelen met een dun laagje vet spek.
BARDOLINO : Een lichte Italiaanse wijn uit de streek rond het Gardameer.
BAROLO : Een Italiaanse wijn uit Piemonte.
BARQUETTE : Een ovaal, gekarteld of glad bakje meestal gebruikt voor bladerdeeg.
BARQUETTE : Schuitvormig gebakje uit bladerdeeg of gespoten uit hertoginne aardappelen.
BARSAC : Een gemeente in de Sauterne met zijn eigen appellation. Een gemeente met een hele rijke wijngeschiedenis.
BASILICUM : Een keukenkruid dat vooral gebruikt wordt in Zuid-Europese keuken.
BASTERDSUIKER : Dit suiker vervaardigt uit een invert-suikerhoudende raffinaderijsiroop en bestaande uit zeer fijne kristallen die nog omgeven zijn door een dun laagje siroop. De kleur kan gaan van wit tot donkerbruin.
BATAAT : Ook gekend onder de naam zoete aardappel, yam of Oebi. De kleur is een schakering van geel-oranje
BATONNET : Versneden groenten in staafjes.
BATTRE : Het plat kloppen van vlees.
BAVAROIS : Een luchtige, schuimige gelatinepudding waarbij de luchtigheid wordt verkregen door het mengen met stijfgeklopt eiwit of room.
BEARNAISE SAUS : Een afgeleide saus van de Hollandaise saus.
BEAUJOLAIS : Een van de meest populaire Franse wijnen die zeer jong gedronken wordt.
BEAUMES-DE-VENISE : Dit is een gemeente in de Cotes du Rhone en beroemd om zijn muskaatwijnen.
BEAUNE : Dit is een stad in de Bourgogne en een zeer beroemde wijngemeente.
BECHAMELSAUS : Dit is een melksaus die met een roux bereid is.
BEDRUIPEN : Arroser - Overgieten van sap bij een gerecht.
BEEF TEA : Een zeer krachtige bouillon voor herstellende patienten.
BEENDEREN : Delen van het skelet van slachtvee, meestal gebruikt voor fonds.
BEERENAUSLESE : Predikaat voor Duitse kwaliteitswijn. Zeer kostbaar !
BEGOVA CORBA : Kippensoep
BEIERSE SAUS : Een afgeleide van de Hollandaise saus.
BEIGNET : In frituur gebakken omhulsel met een vulling van fruit of iets anders.
BEIGNET : Dit is een bakbeslag waarin vruchten of kaas zijn vervat en daarna worden gefrituurd.
BEKLEDEN : Dit is een bepaalde wijze van prepareren van een puddingvorm, een taartvorm, een vuurvaste schotel of pan waarbij een wand wordt gevormd van een andere grondstof dan de vulling.
BELGISCHE KEUKEN : Een keuken met een lange traditie waarin niet de Franse keuken de basis is, maar de overvloedige, rijke Vlaamse boerenkeuken en de fijnere Waalse keuken.
BELLET : Dit is een Provencaalse appellation voor wijnen uit de omgeving van Nice.
BENEDICTINE DOM : Een beroemde kruidenlikeur op basis van brandy ontstaan in een Benedictijnenklooster in Normandie rond 1510 door Dom Bernardo Vincelli.
BERCYBOTER : Een samengestelde boter gebruikt bij vleesgerechten of gegrilde vis.
BERCYSAUS : Een typische vissaus.
BERGERAC : Een wijndistrict in het Zuid-Westen van Frankrijk.
BERLINER BOL : In frituurolie gebakken bol, bereid met gistdeeg en gevuld met jam of banketbakkersroom.
BERLINGOT : Een gesuikerde harde bonbon met diverse smaken, maar hoofdzakelijk te vinden met pepermuntsmaak.
BERNAGE : Komkommerkruid, de blaadjes hebben een komkommersmaak.
BESCHUIT : Een bakkerijproduct waarvan de naam een vernederlandsing is van het Franse biscuit. Het is een droog, broos bakproduct.
BESCHUITPUDDING : Eenvoudige, warme pudding bereid van beschuit.
BESLAG : De grondstof van gebak dat bestaat uit een vloeibare massa.
BESSEN : Verzamelnaam van vruchten van het geslacht Ribes.
BESSENGELEI : Een gelei bereidt van rode bessen, zwarte bessen of bosbessen.
BESSENJENEVER : Een drank van 20% alcohol van op bessen getrokken jenever.
BESSENSAP : Een vruchtensap bereid van 2/3 rode aalbessen en 1/3 zwarte bessen.
BESSENWIJN : Wijn verkregen door gisting van het sap van bessen.
BESTERVEN : Mortifier. Het laten besterven van vlees of wild.
BETTERAVE : Wortel, witte tot donkerrood, langwerpig tot rond.
BEULING : Zwarte pens.
BEURRE AU CAPRES : Een samengestelde boter met kappertjes.
BEURRE BERCY : Een samengestelde boter gebruikt bij vleesgerechten of gegrilde vis.
BEURRE CHIVRY : Samengestelde boter met sjalot, peterselie, dragon, kervel, pimpernel en bieslook.
BEURRE CLARIFIE : Gesmolten en ontschuimde boter de onreinheden blijven beneden.
BEURRE COLBERT : Een samengestelde boter met vleesglace, dragon en maitre dhotelboter
BEURRE D ANETH : Een samengestelde boter met dille.
BEURRE D AVELINES : Samengestelde boter met fijngemalen hazelnoot.
BEURRE DE CHAMPIGNONS : Een samengestelde boter van champignons en boter.
BEURRE DE CIBOULETTE : Een samengestelde boter van boter met bieslook.
BEURRE DE LAITANCES : Samengestelde boter van hom met boter.
BEURRE FONDUE : Gesmolten boter.
BEURRE JAUNE : Samengestelde boter met hardgekookte eierdooiers.
BEURRE MANIE : Boter gemengd met bloem om een saus te binden.
BEURRE NOISETTE : Boter smelten tot het schuim verwijderd is en het een hazelnoot kleur krijgt.
BEURRER : Met boter bestrijken.
BHINDI BHAJI : OKRA
BIEFSTUK : Een lap rundvlees.
BIEFSTUK TARTAAR : Gemalen biefstuk.
BIEN CUIT : Goed gebakken vlees.
BIER : Een alcoholhoudende drank die door gisting is bereid uit mout.
BIERBESLAG : Beslag bereid met bier.
BIERPAP : Een Nederlands gerecht van maizenapap met bier.
BIERSOEP : Soep op basis van bier.
BIESLOOK : Keukenkruid met een zachte ajuinsmaak.
BIESLOOKBOTER : Een samengestelde boter van boter met bieslook.
BIEST : Het produkt van de melkklier dat de eerste dagen na de geboorte van een jong door de moeder afgescheiden wordt.
BIET : Wortel, witte tot donkerrood, langwerpig tot rond.
BIGARADESAUS : Typische saus die wordt gegeven bij eendgerechten.
BIGARREAU : Kersensoort.
BIJOUGEBAKJE : Gebakje bereid van moscovisch beslag.
BIJVOET : Keukenkruid voor vis of vleessauzen.
BINDEN : Binden van een saus of vloeistof met roux of een ander bindmiddel.
BINDSLA : Een slasoort met lange smalle bladeren.
BISCUIT : Betekent tweemaal gebakken. Tegenwoordig beter gekend als een droog koekje.
BISCUITBESLAG : Dit is een stevig beslag als basis voor een gebakje met roomvulling of een creme.
BISCUITGEBAKJE : Een gebakje bereid van biscuitbeslag.
BISMARCKHARING : Een gemarineerde haring waarin witte wijn verwerkt is. Duits borrelhapje.
BISQUE : Een gebonden soep van schaal- of schelpdieren.
BISSCHOPWIJN : Een warme, gekruide wijn traditioneel klaargemaakt op de avond van Sinterklaas.
BITTERBAL : Gefrittuurde balletjes gemaakt van kalfssalpicon.
BITTERKERS : Tuinkers
BITTERKOEKJE : Italiaans amandelkoekje.
BITTERKOEKJESPUDDING : Warme pudding gemaakt van bitterkoekjes en brood.
BITTERKOEKJESVLA : Een vla met een smaaktegenstelling van bitter en zoet.
BITTERS : Een distillaat bereid uit wortels, bast en schillen of kruiden.
BLADGROENTE : Verzamelnaam voor alle groenten waarvan de bladeren worden gegeten.
BLANC : Water bloem citroen en zout vermengd om groenten te koken.
BLANC DE BLANCS : Witte wijn geperst uit uitsluitend witte druiven.
BLANC FUME DE POUILLY : Andere naam voor een Pouilly fume.
BLANC MANGER : Een gelatinepudding met room.
BLANCHIR : Vlees groenten opzetten in koud gezouten water voor de vuiligheden weg te krijgen.
BLANKE SAUS : Een algemene benaming voor veloutesauzen, bechamelsauzen of roomsauzen.
BLANQUETTE : Witte ragout van gevogelte vis ...
BLANQUETTE DE LIMOUX : Een droge mousserende wijn uit Zuid-Frankrijk.
BLAUW KOKEN : Een speciale bereidingswijze voor vis. De vis moet kraakvers zijn en de slijmlaag volledig intact. Deze kleurt blauw bij het koken.
BLAUWBES : Een grote dikke blauwe bevrucht.
BLAUWMAANZAAD : Andere naam voor maanzaad.
BLAYE : Een bordeaux van goede maar eenvoudige kwaliteit.
BLEEKSELDER : Struikvormige stengelgroente die zodanig wordt gekweekt dat de vorming van bladgroen wordt tegengegaan.
BLEI : Vissoort van de karperachtigen. Ook wel jonge brasem of haring.
BLEU : Gebakken vlees nog rood en warm van binnen.
BLIEK : Vissoort van de karperachtigen. Ook wel jonge brasem of haring.
BLIND BAKKEN : Het deeg wordt in de vorm gedaan en gevuld met bonen, zodat enkel het deeg bakt en men dus al de vorm verkrijgt.
BLINDE VINK : Rolletje gevormd van een kalfslapje en gevuld met gehakt.
BLINIS : Kleine zeer dunne flensjes.
BLOEDWORST : Worst op basis van varkensbloed
BLOEM : Meel. Gemalen graan ontdaan van schil en kiemen.
BLOEMKOOL : Koolsoort.
BLOEMPAP : Pap op basis van melk en bloem.
BLOEMSUIKER : Poedersuiker.
BLUE BERRY : Blauwbes. Een grote dikke blauwe bevrucht.
BLUSSEN : Het toevoegen van een vloeistof zodat je boter, vet of suiker niet verbrand.
BOAL : Type madeirawijn
BOEBOER : Pap
BOEKWIJT : Een cultuurgewas. Driekantige vruchtjes die een zaadje bevatten.
BOEMBOE : Kruidenmengsel
BOERENBOON : Tuinboon
BOERENJONGENS : Alcoholische drank van brandewijn en rozijnen.
BOERENKOOL : Bladgroente met vrij grove stengels en nerven.
BOERENMEISJES : Alcoholische drank van brandewijn en abrikozen.
BOKKEPOOTJES : Een langwerpig amandelkoekje afgewerkt met chocolade.
BOKKING : Een gerookte haring.
BOLETEN : Champignonsoort.
BOLLEBUISJE : Andere naam voor poffertje.
BOLLITO MISTO : Streekgerecht uit het Italiaanse Piemonte. Het is een gerecht van verschillende soorten gekookt vlees overgoten door een groene saus.
BOLUS : Een slakkehuisvormig gebak gemaakt van gistdeeg.
BOMBAYNOOT : Andere naam voor cashewnoot
BOMBE : Een ijspudding gemaakt in een bombe-vorm : halve bol vorm.
BONBON : Snoepje gemaakt van chocolade, suiker, marsepein, enz.
BONEKRUID : Keukenkruid voornamelijk gebruikt om bonen en augurken te kruiden.
BONEN : Verzamelnaam van verschillende soorten peulvruchten.
BONNEZEAUX : Franse wijn uit het Coteaux du Layon gebied.
BOOMSTAM : Een gebak opgerold als een dik stuk boomstam op basis van een biscuit
BORAGE : Komkommerkruid, de blaadjes hebben een komkommersmaak.
BORDEAUX : Het belangrijkste district voor kwaliteitswijn in Frankrijk.
BORDURE : De rand van een plateau versieren met iets. Voorbeeld : rijst citroen ...
BOREK : Flap. Turks gerecht.
BOREN : Techniek om het binnenste van een vrucht te verwijderen.
BORREL : Een klein glaasje jenever of andere geestrijke dranken.
BORRELHAPJE : Klein warme of koud hapje geserveerd bij de aperitief.
BORSJTSJ : Een Russische bietensoep.
BORSTPLAAT : Nederlands snoepgoed bereid van suiker en water.
BOTER : Een zuivelproduct dat door het karnen wordt verkregen.
BOTERDEEG : Een deeg zoals zanddeeg, maar het bevat meer boter.
BOTERKOEK : Een koek op basis van boterdeeg.
BOTERMELK : Karnemelk. Melkprodukt dat bij de boterbereiding na het karnen overblijft.
BOTERSAUS : Typische saus die bij gekookte vis of gekookte aardappelen wordt gegeven. Saus opgeklopt met stukjes ijskoude boter.
BOUCHEE : Pasteitje gevuld met een ragout of een stukje marsepein.
BOUDIN NOIR : Worst op basis van varkensbloed
BOUDOIR : Koekje in de vorm van een lange vinger.
BOUILLABAISSE : Franse vissoep met vissoorten uit de Middellandse zee.
BOUILLI : Gekookt rundvlees
BOUILLIR : Koken.
BOUILLON : Kooknat. Aftreksel van vlees en groenten.
BOUILLON : Geurig aftreksel van vlees vis ...
BOUQUET : Wijnterm, de geur die de wijn bezit.
BOUQUET GARNI : Kruidenbosje van tijm laurier en peterseliestengels.
BOUQUET MARMITTE : Bundel groenten van prei wortelen en selder.
BOURBON : Een Amerikaanse whisky.
BOURG : Een eenvoudige wijn uit de Bordeaux streek Blaye.
BOURGEAIS : Een eenvoudige wijn uit de Bordeaux streek Blaye.
BOURGEUIL : Een stevige Franse wijn uit de Loire streek.
BOURGOGNE : Franse wijnstreek dat naast de Bordeaux streek de beste wijnen levert.
BOURRACHE : Komkommerkruid, de blaadjes hebben een komkommersmaak.
BOURRIDE : Franse vissoep met vissen uit de Noordzee
BOUT : Achterdeel van een slachtdier.
BOUZY : Een Franse wijn uit de Champagne streek.
BOWL : Een grote bokaal frisse zomercocktail al dan niet alcoholhoudend.
BRAADKUIKEN : Een kuiken van 6 tot 8 weken met een gewicht van 1 kg voor het slachten.
BRAADSPIT : Spit voor het braden van vlees, gevogelte of vis dat horizontaal of verticaal draait rond een hittebron.
BRAAMBES : Donkerpurpere besjesvrucht.
BRADEN IN BOTER : Laten garen in een gesloten pot met aromaten.
BRADEN IN OVEN : In een braadslede op hoge temperatuur aanbraden, regelmatig bedruipen.
BRADEN OP SPIT : Het vlees spiesen en boven een hittebron rondom branden, regelmatig bedruipen zodat het niet verbrand.
BRAISER : Gaar smoren op bodem van aromaten.
BRAMBANG : Geroosterde ajuintjes
BRAMBANG : Een gerecht uit Indonesie. Bruin gebakken ajuintjes.
BRANDEWIJN : Een alcoholische drank van 35% meestal gebruikt voor het inmaken van vruchten.
BRANDY : Wijndistilaten zoals Cognac en Armagnac.
BRETONCAKE : Een cake met cacaopoeder en rum.
BRIDER : Opbinden van gevogelte wild ...
BRIOCHE : Groot of klein brood gemaakt van briochedeeg.
BRIOCHEDEEG : Gistdeeg voor kleine, zoete broodjes.
BRISEERDEEG : Een deegsoort dat met of zonder suiker kan gemaakt worden. Het wordt meestal gebruikt om de binnenzijde van vormen te bekleden.
BRISLING : Noorse naam voor sprot.
BROCCOLI : Een groene op bloemkool lijkende groente.
BROCHETTE : Een pen van metaal of hout waaraan kleine stukken etenswaar gestoken worden om te roosteren.
BROEDER : Een simpel gebak van gistdeeg.
BROEIEN : Een korte tijd in heet water leggen om de schil los te weken. Bijvoorbeeld amandelen broeien.
BROOD : Voedingsmiddel verkregen door het bakken van deeg.
BROODKRUIM : Door een grove zeef gewreven oud brood.
BROODPAP : Pap bereid met brood en melk.
BROODPUDDING : Een warme pudding bereid van oud brood.
BROODSCHOTEL : Een ovenschotel van broodpap.
BRUINBROOD : Een brood dat gemaakt wordt van gebuilde en ongebuilde bloem.
BRUINE BONEN : Peulvrucht met een rode kleur.
BRUINE FOND : Fond gemaakt van gebrande beenderen (rund, lam, ...)
BRUINE SAUS : Andere naam voor demi-glacesaus of Spaanse saus.
BRUINE SOEP : Elke gebonden soep op basis van een bruine fond is een bruine soep.
BRULER : Branden schroeien zengen.
BRUNCH : Informele maaltijd tussen 10:30 en 13:30.
BRUNCH : Informele maaltijd tussen 10:30 en 13:30.
BRUNELLO DI MONTALCINO : Een zeer goede Italiaanse wijn uit Toscane.
BRUNOISE : In dobbelsteentjes gesneden groenten of vlees.
BRUSSELS BANKET : Een koekje gemaakt van marsepein.
BRUSSELS LOF : Andere naam voor Witloof
BRUT : Aanduiding voor Champagnes - zeer droog.
BUAL : Type madeirawijn
BUCELAS : Een droge Portugese tafelwijn.
BUCHE : Een gebak opgerold als een dik stuk boomstam op basis van een biscuit
BUCHE A LA REINE : Koninginnebrood. Een boomstam van biscuitdeeg of van Moscovisch beslag.
BUCHTELN : Oostenrijkse rolletjes gevuld met abrikozenjam.
BUGEY : Een wijndistrict in de Savoye.
BUILEN : Het zeven van bloem.
BULGUR : Geplette, geroosterde en gestoomde tarwe.
BUNGA LAWANG : Indonesisch voor steranijs.
BYRRH : Zuid-Franse aperitief van rode wijn met kinine en brandy.
CABERNET FRANC : Blauw druivenras voor stevige, fruitige wijnen.
CABERNET SAUVIGNON : Edelste van de blauwe wijndruiven.
CACAO : Poedervormig eindproduct van de cacaoboon.
CACAOBOTER : Hoofdbestanddeel van de cacaoboon.
CACHUMBER : Tomatensalade
CACTUSVIJG : Vrucht van de cactus.
CAFFEINE : Opwekkende stof die voorkomt in de zaden van de koffieboon.
CAHORS : Wijndistrict in Zuid-West Frankrijk.
CAILLE : Kwartel. Kleine vogelsoort geschikt voor consumptie.
CAIRANNE : Gekende wijngemeente in de Cotes du Rhone.
CAISSE : Een bakje van papier, porselein of deeg.
CAKE : Gebak van Engelse herkomst, gemaakt van cakebeslag.
CAKEBESLAG : Een beslag met 4 gelijke delen, bloem, eieren, suiker en boter
CALMAR : Weekdier behorende tot de koppotigen.
CALORIE : CAL De eenheid van thermische energie.
CALVADOS : Naam van de beste appelbrandewijn ter wereld.
CALZONE : Toegevouwen pizza.
CAMOMILLE : Kruid waarvan de bloemhoofdjes vers of gedroogd worden gebruikt voor thee.
CAMPARI : Bittere Italiaanse likeur
CAMPBELTOWN : Een bekende Schotse streek waar de malt-whisky gebrouwd wordt.
CANAPE : Een broodje - een Italiaans toastje.
CANAPE : In vorm gesneden brood getoost of in boter gebakken.
CANARD : Het Franse woord voor eend.
CANELLE : Specerij bestaande uit de binnenbast van de takken van de kaneelstruik.
CANETON : Jonge eend.
CANETTE : Jonge eend.
CANNELER : Fijne ribben aanbrengen in fruit of groenten met canneleermesje.
CANNELONI : Rolletjes pasteideeg.
CANTALOUP : Sterk ruikende meloensoort uit Cantalupo.
CANTHAREL : Bepaalde soort champignon. De hanenkam.
CAPE GOLDENBERRY : De vrucht van de lampionplant
CAPONATA : Een Italiaans voorgerecht op basis van aubergines.
CAPRES : De bloemknop van de kappertjesstruik
CARAMEL : Bruin gebrande suiker.
CARAMELISER : Door lichte verbranding van de suiker een bruine kleur bekomen.
CARCASSE : Geraamte - wat overblijft van vederwild of gevogelte nadat de vlezige stukken weggesneden werden.
CARDAMOME : Specerij bestaande uit de rijde zaden van de kardemomplant.
CARDON : Spaanse stengelgroente verwant aan de artisjok.
CAREMA : Een Italiaanse wijn uit Piemonte.
CARI : Kerrie. Gemengde specerij in poedervorm.
CARIGNAN : Een populaire blauwe wijndruif.
CARPE : Karper. Zoetwatervis met olijfgroene rug en witte buik.
CARRE : Het deel tussen de hals en de lende bij kalveren, varkens, ree, hert of lam.
CARRE DE PORC SALE FUME : Gezouten en gerookte varkensrib.
CARRY : Kerrie. Gemengde specerij in poedervorm.
CARVI : Karwij. Specerij dat wordt gebruikt in brood en de veelal in de Midden-Europese keuken.
CASHEWNOOT : Zaad van een Indiaanse halvemaanvormige noot.
CASINOBROOD : Witbrood gebakken in een lage, rechthoekige vorm.
CASSATA : Een Italiaanse ijsspecialiteit.
CASSAVE : Een zetmeelleverende tropische plant.
CASSELERRIB : Gezouten en gerookte varkensrib.
CASSIS : Een zoete donkerrode likeur.
CASSOULET : Frans bonengerecht met vlees en gevogelte gestoofd in een aardenwerken terrine.
CASTELLI ROMANI : Een Italiaanse wijn uit Rome.
CAVIAR : Behandelde kuit van verschillende steursoorten.
CAYENNEPEPER : Langwerpige, glanzende, rode, gele of oranje vruchtjes van de paprikavarieteit.
CELERI DE BRUXELLES : BLEEKSELDER. Struikvormige stengelgroente die zodanig wordt gekweekt dat de vorming van bladgroen wordt tegengegaan.
CELERI-RAVE : Eetbare knol van de selderijplant.
CELESTINE : Opgerold flensje in dunne repen gesneden met gehakte fijne kruiden.
CELESTINETIMBAAL : Een warme timbaal met celestineflensjes.
CENTERBE : Een Italiaanse kruidenlikeur.
CEPAGE : Een Frans druivenras.
CEPES : Een eetbare paddestoel behorende tot de boleten.
CERF : Hert, grofwild.
CERISE : Kers. Familie van de roosachtigen. Eetbare steenvrucht.
CERNER : Het uithollen van vruchten groenten enz.
CERONS : Een appellation uit Bordeaux voor zoete witte wijnen.
CERVELAATWORST : Harde worst van varkensvlees met spek en knoflook.
CERVELLES : Hersentjes, orgaanvlees.
CEVAPCICI : Een worstgerecht uit de Balkan.
CEVAPCICI : Worst
CHABLIS : De noordelijkste wijnstreek van de Bourgogne.
CHALONNAIS : De Zuidelijke wijnstreek van de Cote de Beaune.
CHAMBERTIN-CLOS DE BEZE : Zeer beroemde grand-crus van de gemeente GEVREY-Chambertin.
CHAMBOLLE-MUSIGNY : Beroemde wijngemeente in de Cote de Nuits.
CHAMPIGNON : Een paddestoelgeslacht.
CHAMPIGNONBOTER : Een samengestelde boter van champignons en boter.
CHANTILLY : Stijf geklopte slagroom met suiker?
CHAPATI : Indiaas brood.
CHAPELURE : Door een grove zeef gewreven oud brood.
CHAPELURE : Gedroogd en fijngemalen brood - panneermeel.
CHAPTALISEREN : Het toevoegen van suiker aan de most voor de gisting zodat er een hoger alcoholpercentage verkregen wordt.
CHARDONNAY : Een van de beste witte wijndruiven ter wereld.
CHARLOTTE : Een pudding die zowel warm als koud kan gegeten worden.
CHARTREUSE : Een kruidenlikeur.
CHASSAGNE-MONTRACHET : Een bekende wijngemeente in de Cote de Beaune.
CHASSELAS : Een witte wijndruif.
CHATEAU GRILLET : Een klein wijngebied in het Zuidelijk Rhone gebied.
CHATEAU-CHALON : Appellation voor Vin Jaune.
CHATEAUBRIAND : Dubbele biefstuk gesneden uit het volle midden van de ontvleesde runderhaas.
CHATEAUNEUF-DU-PAPE : Wijngebied in het Zuidelijk Rhone gebied.
CHATRER : Het stuitkanaal verwijderen bij rivierkreeftjes. Dit kan vermeden worden door de diertjes 24 uur te laten vasten.
CHAUD-FROID : Koude vis vlees wild of gevogelte dat bedekt is met een chaud-froidsaus. Het genappeerd stuk mag niet meer te zien zijn.
CHAUSSON : Flap. Een zoet gebakje.
CHAYOTE : Een kleine, groene pompoen
CHEESEBURGER : Een Noord-Amerikaanse specialiteit : een hamburger met een laagje kaas op gegrild.
CHELSEA BUN : Een Brits gebakje van gistdeeg.
CHEMISER : De binnenzijde van een vorm bedekken met gelei.
CHENIN-BLANC : De belangrijkse witte wijndruif uit de Loirestreek. Ook gekend onder de naam Pineau de la Loire.
CHERRY BRANDY : Een zoete likeur gestookt uit kersen.
CHEVALER : Gelijkvormige schijven snijden van vlees en dakpansgewijs schikken.
CHIANTI : Italiaanse wijn uit Sienna, Florence en Arezzo.
CHIFFONADE : In reepjes gesneden bladgroente.
CHIGNIN : Wijngebie in Frankrijk met een appellation Vin de Savoie.
CHILI CON CARNE : Een klassieker komende uit de Mexicaanse - Noord-Amerikaans - Indische keuken.
CHILIPEPER : Langwerpige, glanzende, rode, gele of oranje vruchtjes van de paprikavarieteit.
CHILISAUS : Pikante saus op basis van chilipepers.
CHINESE ARTISJOK : Spiraalvormig wit knolletje.
CHINESE KOOL : Lijkt op een lange struik andijvie met brede witte nerven.
CHINON : Wijnstreek in het Franse Touraine.
CHIPOLATA : Dunne worsten.
CHIVRYBOTER : Samengestelde boter met sjalot, peterselie, dragon, kervel, pimpernel en bieslook.
CHOCOLADE : Mengsel van cacaoboter met suiker.
CHOLLAH : Joods gevlochten sabbatsbrood.
CHORIZO : Spaans worstje met zeer sterk gekruid rauw varkensvlees dat licht gerookt werd.
CHORONSAUS : Een bearnaisesaus met tomatenpuree.
CHOU DE CHINE : Lijkt op een lange struik andijvie met brede witte nerven.
CHOU FRISE : Bladgroente met vrij grove stengels en nerven.
CHOU-FLEUR : Bloemkool. Koolsoort.
CHOU-NAVET : Koolraap. Koolplant met sterk verdikte wortel.
CHOW MEIN : Een Chinees bami gerecht.
CHUTNEY : Een zoet-zure bereiding van vruchten en kruiden.
CICHOREI : De dikke wortel van de cichoreiplant.
CIDER : Appelwijn.
CINQUE TERRE : Klein Italiaans wijngebied gekend voor zijn witte wijnen.
CISELER : Inkervingen maken in vlees ... of bladgroenten in julienne snijden.
CITROEN : Gele citrusvrucht.
CITROENBOON : Een lichtgele peulvrucht.
CITROENGRAS : Een keukenkruid dat vooral gebruikt wordt in de Oosterse keuken. Een grassoort met een citrussmaak.
CITROENMELISSE : Een keukenkruid waarvan de blaadjes een citrussmaak hebben.
CITRONNER : Iets besprenkelen met citroen.
CIVET : Soort ragout. Voornamelijk van haarwild. Voorbeeld : civet de lievre.
CLAIRETTE DE BELLEGARDE : Een eenvoudige witte wijn uit de Languedoc.
CLAIRETTE DE DIE : Mousserende wijn uit de Rhone.
CLARIF : Eiwitten gemalen vlees en groenten.
CLARIFIER : Een troebele vloeistof helder maken door clarif.
CLOS : Een ommuurde wijngaard in de Bourgogne.
CLOU DE GIROFLE : Kruidnagel. Keukenkruid, de gedroogde bloemknop van de kruidnagelboom.
CLOUTER : Een gerecht besteken met ham citroengras ...
COBBLER : Een Amerikaanse longdrink.
COCK-A-LEEKIE : Britse kippensoep.
COCKTAIL : Een gekoelde aperitief op basis van alcohol en/of vruchtensapppen.
COCOTTE : Franse benaming voor een vuurvaste schotel van aardewerk, metaal of glas. Het gerecht wordt er nadien ook in opgediend.
COEUR : Het hart het zachte gedeelte.
COEUR : Orgaanvlees.
COGNAC : Frans wijndistillaat uit de Charente district.
COING : Kwee. Pitvrucht, een peresoort.
COING : KWEE. Peer
COINTREAU : Een heldere sinaasappellikeur.
COLARES : Een populaire Portugese rode wijn.
COLBERTBOTER : Een samengestelde boter met vleesglace, dragon en maitre dhotelboter
COLCANNON : Een Ierse appeltaart.
COLLE : Water met bloem of zetmeel om een saus te binden.
COLLER : Het toevoegen van een colle.
COLORER : Het toevoegen van een kleurstof of een product kleuren door een bepaalde vetstof te gebruiken.
CORNET : Gebakje van bladerdeeg in de vorm van een hoorn.
CORNFLAKES : Geplette, gestoomde, gedroogde stukjes van de maiskorrel.
CORSER : Meer smaak geven aan een gerecht door toevoeging van kruiden alcohols ...
CORTON : Grand Cru wijn uit de Beaune.
CORTON-CHARLEMAGNE : Grand Cru witte wijn uit Aloxe-Corton.
COSTIERES DU GARD : Appellation voor rode en witte wijnen uit de Champagnestreek.
COTEAUX AIX : Appellation voor Provence wijnen.
COTEAUX DES BAUX : Appellation voor Provence wijnen.
COTELETTE : Kotelet. Stukje vlees gesneden uit de ruggengraat.
COTRIADE : Franse vissoep.
COULIS : Dikke saus of ingekookte puree van het vernoemde product.
COUPE : Ijsgerecht dat wordt opgediend in een coupe.
COUQUE DE DINANT : Beroemde koek uit Dinant.
COURGETTE : Grote komkommerachtige vrucht met lichte vlekjes op de schil.
COURONNE : Een kroon of krans van een bepaald product.
COURT BOUILLON : Een met witte wijn citroen of azijn en mirepoix van groenten gearomatiseerd kruidenbouillon voor het gaar maken van vis of schaaldieren.
COUSCOUS : Een graansoort die veel gebruikt wordt in de Noord-Afrikaanse keuken.
CRANBERRY : Harde rode besvrucht.
CREAM CRACKER : Broos, neutraal smakend koekje bereid van bloem en vet.
CREMANT : Aanduiding op Champagnes en andere mousserende wijnen.
CREME : Een romige substantie.
CREME AMERE : Bitterkoekjesvla. Een vla met een smaaktegenstelling van bitter en zoet.
CREME AU BEURRE : Zacht geroerde boter vermengd met bloemsuiker en eventueel een smaakversterker.
CREME CHANTILLY : Stijfgeklopte slagroom met suiker.
CREME FRAICHE : Room met een zalvige consistentie.
CREME FRITE : Gepaneerde reepjes banketbakkersroom die gebakken worden.
CREME PANACHEE : Een vla in 2 kleuren.
CREMEGEBAK : Gebak gevuld en gegarneerd met creme au beurre.
CREPE : Pannenkoek
CREPINE : Varkensnet gebruikt om gehakt in te wikkelen.
CRETON : Het restant van uitgesmolten rauw vet
CREVETTE : Garnaal, schaaldier.
CRISPY : Engelse benaming voor krokant.
CROISSANT : Frans luxebroodje in de vorm van een halve maan gemaakt van getoerd gistdeeg.
CROQUEMBOUCHE : Taart bestaande uit op elkaar gestapelde soezen, gevuld met stijfgeklopte room of ijs.
CROQUET : Gefrituurd gerecht met een vulling van vlees, vis of groenten.
CROSNE : Spiraalvormig wit knolletje.
CROSTINI : Toast
CROUSTADE : Bakjes vervaardigd uit gebroken deeg of bladerdeeg worden nadien opgevuld met een ragout.
CROUSTADINE : Idem croustade maar gemaakt van hertoginne aardappelen.
CROUSTILLANT : Krokkant knapperig.
CROUTE : Getoost brood of stokbrood ingevreven met puree en dan gegratineerd.
CROUTON : Meestal dobbelsteentjes brood die gebakken worden in boter.
CRU : Wijngaard van hoge kwaliteit.
CRUDITE : Salade van rauwe groenten.
CUIRE : Gaar worden het gaar koken.
CUIRE A BLANC : Gebak afbakken zonder garnituur maar met vulling van gedroogde erwten of bonen op een onderlaag van papier.
CUIRE A LA NAPPE : Al roerend een vloeistof op een bepaalde temperatuur laten binden.
CUIRE AU BLEU : Een speciale bereidingswijze voor vis. De vis moet kraakvers zijn en de slijmlaag volledig intact. Deze kleurt blauw bij het koken.
CUIRE AU GRAS : koken met bouillon.
CUIRE AU MAIGRE : koken in kookvocht zonder vette bestanddelen.
CUISSON : Het kookvocht de graad van gaarheid.
CULINAIRE COCKTAIL : Koud voorgerecht van vaste bestanddelen, opgediend in cocktailglazen. Bijvoorbeeld een krabcocktail.
CUMBERLANDSAUS : Koud Britse saus die bij wild wordt geschonken.
CUMIN : Komijn. Keukenkruid uit het Middelandse zeegebied.
CUSTARD : Creme anglaise
DADEL : Vrucht van de dadelpalm.
DAGING : Rundsvlees
DAL : Een indisch linzengerecht.
DAO : Portugese wijn.
DAOEN : Blad
DARM : Wordt gebruikt om worsten mee te maken.
DARMNET : Varkensnet gebruikt om gehakt in te wikkelen.
DARNE : Franse benaming voor een dikke moot vis.
DARNE : Dikke schijf van een ronde vis-middenstuk met graat; moot.
DASHI : Japanse visbouillon
DASHI : Visbouillon
DAUBE : Stoofgerecht van slachtvlees wild of gevogelte. Gebraiseerd in rode wijn met aromaten in een gesloten pan - daubiere.
DAUBE : Aspic
DEBARDER : Laag vet weghalen na bereiding.
DEBRIDER : Koord weghalen na bereiding.
DECHETS : Niet eetbare delen van levensmiddelen zoals graten benen ...
DECORER : Versieren.
DECORTIQUER : Het pantser van schaaldieren verwijderen.
DECOUPAGE : De handeling van het voorsnijden van vlees gevogelte ...
DEEG : De grondstof van gebak dat bestaat uit een vasta massa.
DEGLACAGE : Het resultaat van losgekookte vleessappen.
DEGLACER : Water fond wijn ... toevoegen in de braadpan om de vleessappen te laten loskoken.
DEGORGER : Producten in koud water zetten om bloed en andere onreinheden te verwijderen.
DEGRAISSER : Ontvetten ontschuimen.
DELAYER : Aanlengen, verdunnen.
DELICIEUZE : Bladerdeeggebakje.
DEMI-GLACESAUS : Bruine saus, afgeleid van de Spaanse saus. Het is een sterk in gekookte verrijkte saus met vlees of gevogelte beenderen of ander bruikbaar afval.
DEMI-SEC : Halfdroge tot lichtzoete witte wijn.
DEMOULER : Uit de vorm storten.
DENDENG : Indonesische runderhaas.
DENERVER : Vlees ontzenuwen.
DENGDENG : Indonesische runderhaas.
DENT DE LOUP : Het bestaat uit een schijf wit en een schijf bruin brood tezamen verwerkt en in driehoek gesneden.
DEPOULLIER : Afscheppen van vet en onreinheden.
DES : Dobbelsteentjes van een product.
DESALER : Ontzouten
DESECHER : Het drogen van het beslag.
DESOSSER : Het uitbenen van een stuk vlees vis ...
DETREMPER : Het mengen van bloem en water alvorens een deeg te bereiden.
DEXTROSE : Druivesuiker of glucose, een suiker die voorkomt in onder andere druiven.
DIABLER : Het afwerken van een stuk vlees met broodkruim en mosterd.
DIABLOTIN : Gegratineerde ronde kaastoastjes als garnituur voor soep.
DIEET : Een voeding die aan specifieke eisen moet voldoen.
DIEETWAREN : Voedingswaren die bestemt zijn voor mensen die op een dieet moeten leven.
DIEETZOUT : Vervangingszout in een dieet.
DIEPVRIEZEN : Een methode om levensmiddelen te conserveren.
DIETISTE : Voedingsspecialist die dieetvoeding voorschrijft.
DIGESTIEF : Een sterke drank die geserveerd wordt na de maaltijd om de spijsvertering te bevorderen.
DILLE : Een keukenkruid met een zacht aroma.
DILLEBOTER : Een samengestelde boter met dille.
DIPLOMAATPUDDING : Pudding met biscuit, vulling en likeur.
DIPSAUS : Een hartig sausje waarin men kleine etenswaar doopt.
DJAHE : Gemberpoeder
DJEROEK : Citrusvrucht
DJEROEK POEROET : Een Indonesische citroenboom waarvan met de bladeren gebruikt.
DJEROEK POEROET : Citrusboom
DJINTAN : Komijnpoeder
DJINTEN : Komijnpoeder
DJUVEC : Een Baltisch lamsgerecht.
DJUVEC : Lamsvlees
DOBOSTAART : Een Hongaarse taart van biscuitbeslag.
DOERIAN : Een stekelige, peervormige vrucht.
DOLCETTO : Een rode, Italiaanse druivensoort.
DOLE : Een Zwitserse rode wijn.
DOLMA : Een gerecht van gevulde druivenbladeren.
DOMAINE : Een domaine heeft dezelfde betekenis in Oost-Frankrijk als Chateau in de Bordeau streek.
DOMINOTIMBAAL : Een timbaal met een wand van chocoladepudding en een vulling van vanillebavarois.
DOORNHAAI : De meest voorkomende haaiensoort in de Noordzee.
DOPERWT : De niet-volgroeide zaden van een erwtensoort.
DORER : Een product met een penseel bestrijken.
DORIA : Een garnituur bestaande uit kleine stukjes gekookte komkommer.
DORURE : Goed losgeklopte eieren voor het bestrijken van een product voor het glaceren.
DOUBLE FOND : Recipient met ijs waarin een andere recipient met een product erin geplaatst wordt om dit af te koelen of koel te houden.
DRABBELKOEK : Friese specialiteit.
DRAGANT : Een mengsel van poedersuiker en gelatine.
DRAGON : Zeer aromatisch keukenkruid.
DRAKENKRUID : Dragon. Zeer aromatisch keukenkruid.
DRAMBUIE : Een likeur op basis van Schotse whisky.
DRESSER : Rangschikken opmaken van schotels.
DRESSING : Sterk smakende saus die bij salades wordt geserveerd.
DRIE IN DE PAN : Een pannenkoek bereidt van gistdeeg.
DRIEKONINGENBROOD : Brood dat wordt gegeten op driekoningen en waarin een amandel is meegebakken. De vinder is koning voor een dag.
DROGEN : Een oude kooktechniek om etenswaren te conserveren.
DRUIF : Een berijpte bevrucht.
DRUIVESUIKER : Glucose of dextrose, een suiker die voorkomt in onder andere druiven.
DRUIVESUIKER : Glucose
DUBONNET : Franse aperitief op basis van rode wijn.
DUIF : Tamme of wilde duif bestemt voor consumptie.
DUIVELSSAUS : Pittige saus dat oorspronkelijk gegeven werd bij gegrild gevogelte.
DUMKE : Een Fries koekje.
DUNSEL : Jonge slaplantjes.
DUXELLES : Garnituur van gehakte champignons.
EAU DE VIE : Alcoholische drank van gegiste wijn.
EBARBER : De baard wegnemen al wat uitsteekt of rondom het vaste lichaam van schelpdieren is wegnemen.
EBOUILLANTER : Een product voor een korte tijd in een hete vloeistof dompelen.
ECAILLER : Ontschubben van vissen.
ECALER : Term gebruikt om het pellen van eieren ook schaaldieren.
ECHAUDER : Hetzelfde als ebouillanter.
ECLAIR : Het Franse woord voor soes.
ECORCHER : Het vel van een vis stropen.
ECOSSER : De peulen van een peulvrucht verwijderen.
ECRASSER : Het pletten van een product.
ECUMER : Het schuim verwijderen dat gevormd werd bij het koken.
EDELZWICKER : Witte wijn uit de Elzas.
EEKHOORNTJESBROOD : Een eetbare paddestoel behorende tot de boleten.
EEND : Gevogelte dat tam en wild voorkomt.
EFELER : Het schaven van noten amandelen enz. tot schilfers. Het schaven van gedroogde vis.
EFEUILLER : DE bladeren aftrekken van bijvoorbeeld : sla.
EGOUTER : Laten uitdruipen.
EIERBOTER : Samengestelde boter met hardgekookte eierdooiers.
EIERDRADEN : Gestolde eierslierten, vaak gebruik in soepen.
EIKEBLADSLA : Sla met bladen in de vorm van een eikenblad.
EIWITSCHUIM : Stijfgeslagen eiwit.
ELBLING : Druiveras voor witte wijn.
ELFT : Haringachtige trekvis.
ELIXER : Distillaat van kruiden, boombast of wortels.
EMBALLER : Inpakken.
EMBROCHER : Producten op een spies steken.
EMIETTER : Brood in stukjes of repen verdelen.
EMINCER : In dunne reepjes of plakken snijden.
EMONDER : Het verwijderen van de pel door de groenten in kokend water te dompelen voor een aantal seconden.
EMPANADAS : Flap. Turks gerecht.
EMPANADILLAS : Spaans voorgerecht.
EMULGATOREN : Dit zijn stoffen die worden toegevoegd aan een voedingsmiddel om slecht vermengbare stoffen zoals vet en water, blijvend te verbinden. vb: Lecithine of Wijnsteenzuur.
EMULGEREN : Binden.
ENGELWORTEL : Keukenkruid.
ENROBER : Ommantelen met saus beslag ....
ENTAILLER : Lichte insnijding geven in vlees vis ... die moet gefrituurd of geroosterd worden.
ENTRE-DEUX-MERS : Wijnstreek in Bordeaux.
ENTRECOTE : Een runderbiefstuk met een randje vet.
ENVELOPJE : Bladerdeeggebakje.
EPAISSIR : Zachtjes laten koken zodat het water verdampt, zodat het dikt.
EPICE : Aromatische stof.
EPICER : Een gerecht kruiden.
EPIGRAMME : Een gepaneerde lamskotelet en een stuk gepocheerde lamsborst.
EPLUCHER : Het pellen van iets voorbeeld : tomaat aardappel ...
EPONGER : Product in een handdoek wikkelen om het overtollige water te verwijderen.
ERWT : Peulvrucht.
ERZEUGERABFULLUNG : Wijn die op het wijngoed gebotteld is.
ESCALOPE : Afgeplat stuk vlees vis ...
ESCALOPER : In dunne lapjes snijden.
ESCARGOT : Slak.
ESPAGNOLSAUS : Spaans saus.
ESSENCE : Aftreksel van een product ter smaakverfijning.
ESTRAGON : Dragon. Zeer aromatisch keukenkruid.
ETHERISCHE OLIE : Vluchtige olie.
ETNA : Siciliaanse wijn.
ETOILE : Franse wijnstreek in de Jura.
ETUVER : Stoven in vetstof onder deksel.
FAISAN : Fazant. Wild gevogelte.
FAISANDER : Het laten besterven van vederwild om een verhoogde wildsmaak te bekomen.
FARCE : Vulsel vulling.
FARCIR : Opvullen.
FARINER : Met bloem bestrooien.
FAZANT : Wild gevogelte.
FENDANT : Een Zwitserse witte wijn uit Wallis.
FENDANT : Zwitserse witte wijn.
FENEGRIEK : Keukenkruid. Eenjarige plant van de familie van de Vlinderbloemigen.
FENEGRIEK : Keukenkruid.
FEU VIF : Hevig vuur.
FEUILLETAGE : Bladerdeeg.
FICELER : Opbinden met koord van vlees ....
FIJNSTAMPEN : Kleinmaken met een stamper in een mortier.
FILER : De filets verwijderen van vis vlees ...
FILET AMERICAINE : Gemalen rundsvlees opgewerkt met mayonaise en kruiden.
FILET DE SOL : Filet van een zeetong.
FILET MIGNON : Een biefstuk komende uit de dunne lende.
FILET PUR : Rundvlees van de haas.
FILOSOOF : Een gerecht bestaande uit restjes vlees, groenten en aardappelen.
FILTRER : Het klaren van bouillon.
FINO : Sherry
FITOU : Zuidfranse wijnstreek binnen Corbieres.
FIXIN : Bekende wijngemeente in de cotes de Nuits.
FLADDERAK : Brandewijn met citroensmaak.
FLAGEOLET : Niervormige, groene peulvrucht.
FLAMBER : Alcohol over een gerecht gieten en aansteken.
FLAN : Laag, rond en glad gebakje.
FLANQUER : Aan een of beide zijden plaatsen van garnituren.
FLAP : Een zoet gebakje.
FLENSJE : Pannenkoek.
FLETAN : Heilbot, lange, slanke zeevis.
FLEURON : Half maantje uit bladerdeeg gebruikt als garnituur.
FOE YONG HAI : Chinees eiergerecht.
FOELIE : Keukenkruid met een sterk aroma. Het is het omhulsel van de muskaatnoot.
FOIE GRAS : Lever van de vetgemeste Toulousegans.
FONCEERDEEG : Een deegsoort dat met of zonder suiker kan gemaakt worden. Het wordt meestal gebruikt om de binnenzijde van vormen te bekleden.
FONCER : De bodem van een pot of vorm beleggen met een bepaald product. Voorbeeld : aromaten vette mirepoix ...
FOND : De bodem bedekken met een product. Voorbeeld : spek groenten ...
FONDANT : Een mengsel van suiker, water en blanke stroop.
FONDRE : Groenten laten stoven onder deksel met een weinig vloeistof.
FONDS : Basisvloeistoffen of grondvloeistoffen.
FONDUE : Gerechten met gesmolten kaas.
FONDUE BOURGUIGNONNE : Fondue met vlees.
FONTAINE : De bloem in kuilvorm op tafel leggen.
FOREL : Zoetwatervis die behoort tot de zalmachtige.
FORMER : Vorm geven aan een product.
FOSCO : Drank gemaakt van chocoladesiroop.
FOUETTER : Iets luchtigs opkloppen.
FOYOTSAUS : Een saus gegeven bij vleesgerechten.
FRAI : Kuit. Viseitjes.
FRAMBOOS : Donkerrode, sappige zamelvrucht.
FRANGIPANE : Een vulling van amandelspijs.
FRANKEN : Duits wijngebied.
FRASCATI : Italiaanse droge witte wijn.
FRIANDISE : Zoet hapje dat bij roomijs wordt geserveerd.
FRICANDEAU : Gedeelde van de achterbout of schouder van een kalf of varken.
FRICASSEE : Blanke ragout.
FRIKADEL : Ronde schijf van gehakt varkens, kalfs of rundvlees.
FRIKANDEL : Worstje van gekruid gehakt.
FRISDRANKEN : Verzamelnaam voor verschillende limonades en siropen.
FRITOT : Een beignet.
FRITTO MISTO : Italiaanse beignet met vis.
FRITUREN : Fruiten iets garen in een grote hoeveelheid vetstof.
FRIVOLITE : Klein, hartig, koud hapje.
FRONSAC : Wijngebied in Bordeaux
FRONTON : Zuid-Frans wijndistrict.
FROU-FROU : Koekje bestaande uit 2 laagjes gebak met boterroom tussen.
FRUITEN : Lichtbruin aanbranden of bakken tot een verharde korst bekomen wordt.
GADO GADO : Een indonesische groentenschotel.
GAFFELBITTER : Haring in pikante saus.
GAILLAC : Zuid-Frans wijndistrict.
GALLE : Joods gevlochten sabbatsbrood.
GAMAY : Blauw druiveras.
GAMAY : Blauw druiveras.
GAMBA : Grote garnaalsoort.
GAMBA : Grote garnaalsoort.
GANZELEVER : Lever van de vetgemeste Toulousegans.
GANZEVOET : Keukenkrui met een aangename geur en scherpe smaak.
GARAM MASALA : Indiaas kruidenmengsel.
GARNAAL : Schaaldier
GARNEREN : Het rangschikken van garnituren op een schotel.
GARNITUUR : Begeleidend product bij een gerecht.
GATEAU BIJOU : Gebakje bereid van moscovisch beslag.
GATEAU DES ROIS : Brood dat wordt gegeten op driekoningen en waarin een amandel is meegebakken. De vinder is koning voor een dag.
GATTINARA : Italiaanse wijn uit Piemonte.
GAVI : Italiaanse witte wijn.
GAZPACHO : Koude Spaanse groentesoep.
GEBONDEN SOEP : Soep die gebonden kan worden door room, aardappelen, rijst, ...
GECONDENSEERDE MELK : Niet geheel juiste naam voor condensmelk.
GEELWORTEL : Specerij afkomstig uit China of Indonesie dat een gele kleur geeft.
GEEP : Zoutwatervis met langgerekt lichaam een een groene ruggengraat.
GEFILLTE FISH : Joods visgerecht
GEHAKT : Gehakt of gemalen kalfs-, rund- of varkensvlees.
GEITENKAAS : Kaas bereidt uit geitenmelk.
GEKNIPTE KRANS : Scandinavisch gebak.
GELATINE : Bindstof verkregen uit beenderen en bindweefsel.
GELDERSE WORST : Typische rookworst.
GELE ROOM : Banketbakkersroom.
GELEE : Stijve, veerkrachtige en doorzichtige massa gemaakt van bouillon of vruchtensap.
GELEE DE GROSSEILLES : Een gelei bereidt van rode bessen, zwarte bessen of bosbessen.
GELEERMIDDELEN : Dikkingsmiddelen.
GELEI : Stijve, veerkrachtige en doorzichtige massa gemaakt van bouillon of vruchtensap.
GELEREN : Het laten opstijven na een product behandeld te hebben met gelatine of agar-agar.
GEMBER : De wortelstok van de Aziatische gemberplant.
GENOISEBESLAG : Een luchtige beslagsoort.
GENTSE MOK : Zoek koekje uit Gent.
GEVOGELTE : Verzamelnaam voor vogels geschikt voor consumptie.
GEVOGELTEBOUILLON : wordt getrokken van een gevogeltefonds verrijkt met gevogeltevlees.
GEVOGELTEFONDS : wordt getrokken van de karkas van gevogelte.
GEVULDE KOEK : Koek bereid uit zandtaartdeeg.
GEWONNEN BROOD : Wentelteefje
GEWURZTRAMINER : Duitse wijndruif.
GHEE : Geklaarde boter.
GHEMME : Italiaanse wijn uit Piemonte.
GIERST : Graangewas.
GIGOT : Achterdeel van een slachtdier.
GINGEMBRE : De wortelstok van de Aziatische gemberplant.
GIST : Micro-organisme dat het vermogen heeft om suikers om te zetten naar alcohol, ook gebruikt als rijsmiddel.
GISTDEEG : Deeg dat door de werking van gist in staat is om te rijzen.
GLACE : Zeer sterk ingekookte demi-glace.
GLACE ROYAL : Banketbakkersglazuur. Dit is een eiwitglazuur, dof glazuur gebruikt voor het garneren van een gerecht.
GLACEREN : Het glanzend maken van gerechten.
GLAZEN : De beste kwaliteit komt uit kristal of halfkristal.
GLAZUUR : Een gesuikerde deklaag op taartjes.
GLUCOSE : Druivesuiker of dextrose, een suiker die voorkomt in onder andere druiven.
GNOCCHI : Italiaans gerecht gemaakt van soezenbeslag, aardappelpuree, griesmeel of muisgrijs.
GOBI MUSALLUM : Bloemkool.
GODOK : Gekookt
GOELA DJAWA : Javaanse bruine suiker
GOELASJ : Hongaars vleesgerecht.
GOMASIO : Vegetarisch product gemaakt van sesamzaad met zeezout.
GORENG : Gebakken - Gebraden
GORT : Gepelde gerst.
GOSHT TAKHARI : Runderragout
GOUDPLUVIER : Kleine watervogel.
GOUDSE MOP : Koekje van boterdeeg.
GOUDSE SPRITS : Koekje van boterdeeg met gemalen amandelen.
GOULASJ : Hongaars vleesgerecht.
GRAAN : Verzamelnaam voor gewassen die tot de grassenfamilie behoren.
GRANAATAPPEL : Een rode vrucht met veel pitjes afkomstig van de granaatappelboom.
GRAND MARNIER : Sinaasappellikeur.
GRAPEFRUIT : Grote gele citrusvrucht.
GRAVES : Wijndistrict in Bordeaux
GREMSELIESJ : Joods paasgerecht.
GRENADE : Een rode vrucht met veel pitjes afkomstig van de granaatappelboom.
GRENADINE : Limonadesiroop gemaakt van de granaatappel.
GRIESMEEL : Korrelig graanprodukt.
GRIESSUIKER : Kristalsuiker
GRIET : Grote platvis.
GROENTEBOUILLON : Bouillon gemaakt van groenten en kruiden.
GROFWILD : Verzamelnaam voor groot wild.
GROG : Warme alkoholische frank.
GRUNER VELTLINER : Oostenrijkse wijndruif.
GRUTTEN : Grof gemalen boekweit, gort of haver.
GUAVA : Besvrucht ter grootte van een pruim.
GUAVE : Besvrucht ter grootte van een pruim.
Gul : Kleine kabeljauw
GUYAVA : Besvrucht ter grootte van een pruim.
HAAGSE BLUF : Nagerecht op basis van bessesap, eiwit en suiker.
HAAIVINNESOEP : Typische Chinese soep op basis van gedroogde haaivinnen.
HAGGIS : Schots gerecht op basis van orgaanvlees.
HAI JONG HIE TJHIE : Typische Chinese soep op basis van gedroogde haaivinnen.
HALVE MAANTJE : Bordversiering van bladerdeeg in de vorm van een half maantje.
HAM : Achterham of schouder van een varken.
HAMBURGER : Noord-Amerikaanse specialiteit. Opengesneden broodje met binnenin een vleeskoekje.
HANEKAM : Bepaalde soort champignon. De Cantharel.
HARING : Zilverachtige zoutwatervis.
HART : Orgaanvlees.
HAVER : Geslacht uit de grassenfamilie, wordt meestal gegeten onder vorm van havermout.
HAZELNOOT : Noot, vrucht van de hazelaar.
HAZELNOOTBOTER : Samengestelde boter met fijngemalen hazelnoot.
HEEK : Stokvis, vis gelijkend op kabeljauw.
HEILBOT : Lange, slanke zeevis.
HERENBANKET : Amandelkoekje
HERMITAGE : Wijnstreek in de Rhone.
HERNHUTTERTJE : Zandtaartje.
HERSENEN : Orgaanvlees.
HERT : Grofwild
HESSISCHE BERGSTRASSE : Kleinste wijngebied in Duitsland.
HETE BLIKSEM : Stamppot van aardappels en appels of peren.
HIGHBALL : Whisky soda met ijs.
HOISINSAUS : Pikante Chinese saus.
HOLLANDSE SAUS : Botersaus voor visgerechten.
HOM : Geslachtsprodukt dat zich in de buikholte van mannetjesvissen bevindt.
HOMBOTER : Samengestelde boter van hom met boter.
HONGAARSE SAUS : Veloutesaus met paprika.
HONIG : Bijenproduct gebruikt als zoetmiddel.
HONING : Bijenproduct gebruikt als zoetmiddel.
HOOFDKAAS : Varkenskopvlees.
HOOIBOTER : Boter bereid met melk van vee tijdens de stalperiode.
HOORN : Gebakje van bladerdeeg in de vorm van een hoorn.
HOORN VAN OVERVLOED : Zwarte paddestoel gelijkend op een hanenkam.
HOPPESCHEUTEN : De jonge scheuten van de hopplant.
HOPSPRUITEN : De jonge scheuten van de hopplant.
HORS DOEUVRE : Maaltijd die buiten het menu valt, meestal een koud gerecht.
HORSMAKREEL : Zeegroene zoutwatervis.
HOT DOG : Amerikaans gerecht. Knackworst tussen een broodje.
HULPVULLING : Vulling van gebak gebruikt om tijdens het bakken de vorm te bewaren.
HUTSPOT : Stamppot van groenten en vlees.
HUZARENSALADE : Salade van kalfs of varkensvlees met zure appels en gekookte aardappelen.
HYPOCRAS : Ierse drank bereid zoals mede
HYSOP : Keukenkruid voornamelijk gebruikt in salades, soepen en sauzen.
HYSOPE : Keukenkruid voornamelijk gebruikt in salades, soepen en sauzen.
IKAN : Vis
INDIKKEN : Zachtjes laten koken zodat het water verdampt, zodat het dikt.
INKERVEN : Lichte insnijding geven in vlees vis ... die moet gefrituurd of geroosterd worden.
INKOKEN : Zachtjes laten koken zodat het water verdampt, zodat het dikt.
INKTVIS : Weekdier behorende tot de koppotigen.
INMAKEN : Conserveren
INMAKEN IN AZIJN : Conserveren in azijn
INMAKEN IN ZOUT : Conserveren in zout
INMAKEN MET SUIKER : Conserveren in suiker
INMAKEN OP ALCOHOL : Conserveren in alcohol
INVRIEZEN : Diepvriezen
IRISH STEW : Stoofpotje uit Ierland
ISLAY : Schotse streek bekend om zijn maltwhisky
ITALIAANSE SAUS : Afgeleide van de demiglacesaus met ham, champignons, peterselie, kervel en dragon
IZARRA : Baskische likeur
JAM : Dik geleiachtig mengsel van ingekookte vruchten met suiker
JAMBON : Achterham of schouder van een varken.
JAMPUDDING : Een warme pudding van biscuits, eieren en jam
JAMSAUS : Vruchtensaus
JAN-IN-DE-ZAK : Warme pudding
JANHAGEL : Hollands koekje van zanddeeg of van boterdeeg.
JAPANSE ANDOORN : Spiraalvormig wit knolletje.
Japanse wijnbes : Oranje rode vrucht die gelijkt op een framboos maar kleiner en frisser van smaak
JARRET DE PORC : Al of niet gezouten varkensschenkel.
JAVAANSE PUDDING : Gelatinepudding met bitterkoekjes
JAVAANTJE : Koekje van zanddeeg of boterdeeg
JENEVERBES : Blauwgrijze kegelbes.
JURA : Frans groot wijngebied
JURACON : Zeer zeldzame wijn uit het zuidwesten van Frankrijk
JUS DE GROSSEILLES : Een vruchtensap bereid van 2/3 rode aalbessen en 1/3 zwarte bessen.
KAANTJE : Het restant van uitgesmolten rauw vet
KAAPSE GOUDBES : De vrucht van de lampionplant
KAAS : Zuivelprodukt dat verkregen wordt door melk en of room te laten stremmen.
KAASBOTER : Samengestelde boter van kaas en boter
KABELJAUW : Zoutwatervis met olijfgroene en bruin gevlekte rug.
KABINETPUDDING : Warme pudding bereid met biscuits en rozijnen.
KABINETT : Duitse kwaliteitswijn, elegant, licht zoete witte wijn.
KADETJE : Gedeukt wit broodje
KAKI : Een op een tomaat lijkende geel-rode vrucht die enkel eetbaar is als ze overrijp is.
KALEBAS : Pompoen
KALF : Jonge koe
KALMOES : Aziatisch gewas dat wordt gebruik in zoete gerechten.
KALTE ENTE : Bowl.
KAMBING : Geitevlees
KAMILLE : Kruid waarvan de bloemhoofdjes vers of gedroogd worden gebruikt voor thee.
KAMPERNOELJE : Champignon - Paddestoel
KANDEEL : Oudnederlandse drank bereid uit eieren en wijn.
KANDIJSUIKER : Gekristaliseerde suiker uit een zeer geconcentreerde suikeroplossing.
KANEEL : Specerij bestaande uit de binnenbast van de takken van de kaneelstruik.
KANTELOEP : Sterk ruikende meloensoort uit Cantalupo.
KAPPERTJES : De bloemknop van de kappertjesstruik
KAPPERTJESBOTER : Een samengestelde boter met kappertjes.
KAPUCIJNERS : Turkse erwtensoort.
KARAMEL : Gebrande suiker
KARAMELMELK : Melk waarin karamel is opgelost.
KARDEMOM : Specerij bestaande uit de rijde zaden van de kardemomplant.
KARDOEN : Spaanse stengelgroente verwant aan de artisjok.
KARMIJN : Wijnrode kleurstoffen gewonnen uit de cochenillekever.
KARNEMELK : Botermelk. Melkprodukt dat bij de boterbereiding na het karnen overblijft.
KARPER : Zoetwatervis met olijfgroene rug en witte buik.
KARWIJ : Specerij dat wordt gebruikt in brood en de veelal in de Midden-Europese keuken.
KASTANJE : Noot, vrucht van de tamme kastanjeboom.
KATJANG : Peulvrucht, een speciale pindanoot
KAVIAAR : Behandelde kuit van verschillende steursoorten.
KEKER : Kikkererwt
KELP : Gemalen zeewier
KEMIRIE : Noot
KENTANG : Aardappel
KENTJOER : Wortelstok
KENTJOER : Plant verwant aan de gemberplant
KERING : Gedroogd
KERRIE : Gemengde specerij in poedervorm.
KERS : Familie van de roosachtigen. Eetbare steenvrucht.
KETAN : Kleefrijst
KETIMOEN : Komkommer
KETJAP : Gegist sojasap
KETOEMBAR : Koriander
KHEER : Rijstpudding
KIEVITSBOON : Gespikkelde bruine boon
KLAPBES : Gele, groene, roodaarde of witte zoete bevrucht.
KLEUREN : Het gerecht wordt voor het opdienen nog even onder de salamander of grill geplaatst om lichtbruin te kleuren.
KLIPPKRANSOR : Scandinavisch gebak.
KLIPVIS : Gezouten vis die op de Noorse klippen gedroogd wordt.
KLUIF : Al of niet gezouten varkensschenkel.
KNACKEBROD : Zeer droge, brosse platte koek uit Zweden.
KNAKWORST : Worst uit Frankfort beroemd om van de Hot Dog.
KNEDEN : Het stevig met elkaar mengen van de bestanddelen die een deeg moeten vormen.
KNODEL : Ballen. Oostenrijkse specialiteit gemaakt uit aardappelen, brood, griesmeel, ...
KNOEDELS : Ballen. Oostenrijkse specialiteit gemaakt uit aardappelen, brood, griesmeel, ...
KNOLRAAP : Koolraap. Koolplant met sterk verdikte wortel.
KNOLSELDERIJ : Eetbare knol van de selderijplant.
KOEK : Algemene benaming voor diverse soorten klein gebak.
KOEMELK : De meest gebruikte melksoort in het Westen.
KOENIG : Geel
KOENIR : Specerij afkomstig uit China of Indonesie dat een gele kleur geeft.
KOENIR : Kurkuma
KOENJIR : Kurkuma
KOENJIT : Specerij afkomstig uit China of Indonesie dat een gele kleur geeft.
KOENJIT : Kurkuma
KOFFIE : De gedroogde, gefermenteerde en gebrande koffieboon.
KOFFIE-EXTRACT : Een zeer sterk koffie aftreksel gebruikt als smaakmaker
KOFFIEMELK : Gecondenseerde melk zonder suiker
KOFFIEROOM : Room met een vetgehalte van minimum 20%
KOFFIESURROGAAT : Vervangmiddel voor koffie, meestal gebrande plantaardige producten
KOFTE : Turks gerecht met gehakt
KOGANEYAKI : Sneeuwpudding
KOKKEL : Schelpdier met wit tot geelachtige, geribbelde schelp.
KOKOSNOOT : Steenvrucht van de kokospalm.
KOKOSVET : Plantaardig vet gewonnen uit kokosolie.
KOLBLEI : Vissoort van de karperachtigen. Ook wel jonge brasem of haring.
KOMBU : Japans zeewier.
KOMIJN : Keukenkruid uit het Middelandse zeegebied.
KOMKOMMER : Groene, lange vruchtgroente
KOMKOMMERKRUID : Borage. De blaadjes hebben een komkommersmaak.
KONFIJTEN : Een conserveermethode op basis van suiker.
KONIJN : Zoogdier dat tot de haasachtigen behoort.
KONINGINNEBROOD : Een boomstam van biscuitdeeg of van Moscovisch beslag.
KONINGSBROOD : Een koekje van boterdeeg.
KOOL : Verzamelnaam voor een groep dikbloedige groenten.
KOOLRAAP : Koolplant met sterk verdikte wortel.
KOOLVIS : Grote, kabeljauwachtige zoutwatervis.
KORAAL : De onafgezette kuit van de kreeft
KORHOEN : Klein wild. Een grote hoenderachtige vogel met smakelijk vlees.
KORIANDER : Keukenkruid.
KORSTBOTER : Boter bereid met melk van vee tijdens de stalperiode.
KORSTDEEG : Bladerdeeg. Dit deeg bestaat uit vele dunne laagjes.
KOTELET : Stukje vlees gesneden uit de ruggengraat.
KOUSEBAND : Een lange, dunne, veterachtige groene boon.
KRAAK : Weekdier behorende tot de koppotigen.
KRAKELINGEN : Koekje van bladerdeeg, gistdeeg of zanddeeg.
KRANSVET : Rundervet dat zich rond ingewanden bevindt.
KREEFT : Schaaldieren die tot de kreeftachtigen behoren.
KRENTENBROOD : Brood met een krentenvulling.
KRIELAARDAPPELEN : Kleine, nieuwe aardappelen
KROFNE : Sneeuwbal
KROOT : Wortel, witte tot donkerrood, langwerpig tot rond.
KROPBROOD : Een brood dat gemaakt wordt van gebuilde en ongebuilde bloem.
KROPBROOD : Bruin brood
KROPSLA : Bladgroente.
KRUIDNAGEL : Keukenkruid, de gedroogde bloemknop van de kruidnagelboom.
KRUIMELDEEG : Briseerdeeg.
KRUISBES : Gele, groene, roodaarde of witte zoete bevrucht.
KUGEL : Warme pudding uit de Joodse keuken.
KUIT : Viseitjes
KUMMEL : Karwij. Specerij dat wordt gebruikt in brood en de veelal in de Midden-Europese keuken.
KUMQUAT : Een op een sinaasappel lijkende vrucht
KURKUMA : Specerij afkomstig uit China of Indonesie dat een gele kleur geeft.
KWAKKEL : Kwartel. Kleine vogelsoort geschikt voor consumptie.
KWARK : Platte kaas
KWARTEL : Kleine vogelsoort geschikt voor consumptie.
KWAST : Warme of koude drank, bereid van citroensap.
KWAST : Warme of koude drank op basis van citroensap.
KWEE : Pudding, koek
KWEE : Pitvrucht, een peresoort.
KWEE MANGKOK : Indonesische cake.
KWEE TALAM : Indonesische pudding
KWETS : Pruimsoort
KWETS : Puntige pruimensoort.
KWETS : Puntige pruimensoort.
KWETS : Puntige pruimensoort.
KWETS : Puntige pruimensoort.
KWETS : Puntige pruimensoort.
LACTOSE : Lichtverteerbare koolhydraat uit melk, minderzoet dan gewone suiker
LAITANCE : Hom. Geslachtsprodukt dat zich in de buikholte van mannetjesvissen bevindt.
LAITUE : Kropsla.
LALANDE DE POMEROL : Franse wijnstreek in Bordeaux.
LAM : Jong van het schaap.
LAMBRUSCO : Een lichtzoete, moesserende Italiaanse wijn.
LAMMETJESPAP : Pap op basis van melk en bloem.
LAOS : Gemberpoeder
LAPIN : Konijn. Zoogdier dat tot de haasachtigen behoort.
LEVURE : Micro-organisme dat het vermogen heeft om suikers om te zetten naar alcohol, ook gebruikt als rijsmiddel.
LICKY PASULJ : Witte bonenschotel
LIEU NOIR : Koolvis. Grote, kabeljauwachtige zoutwatervis.
LOMBOK : Langwerpige, glanzende, rode, gele of oranje vruchtjes van de paprikavarieteit.
LONTONG : Samengeperste gekookte rijst
LOZE VINK : Rolletje gevormd van een kalfslapje en gevuld met gehakt.
MACHCHI MAHALI : Kabeljauw
MAIWA KACHUMAR : Salade
MAIZENA : Zetmeel verkregen uit geraspte en verpulverde aardappelen. Wordt gebruikt om soepen en sauzen helder te binden.
MAME NO AMANI : Doperwt
MANGO CHATNI : Chutney
MANIOK : Een zetmeelleverende tropische plant.
MANIS : Zoet
MARRON : Kastanje. Noot, vrucht van de tamme kastanjeboom.
MEEL : Bloem. Gemalen graan ontdaan van schil en kiemen.
MEEN MOLI : Curry
MEIVIS : Zoutwatervis met langgerekt lichaam een een groene ruggengraat.
MERGPOMPOEN : Grote komkommerachtige vrucht met lichte vlekjes op de schil.
MERLU : Stokvis,Heek, vis gelijkend op kabeljauw.
MIE DE PAIN : Door een grove zeef gewreven oud brood.
MIEL : Bijenproduct gebruikt als zoetmiddel.
MINESTRONE : Groentensoep
MLADE TIKVICE : Pompoenschotel
MOQUE GANTOISE : Zoek koekje uit Gent.
MURE : Donkerpurpere besjesvrucht.
NASI : Rijst
NIMONO : Pompoen
OCTOPUS : Weekdier behorende tot de koppotigen.
ODRESCI SA PAPRIKE : Kalfsschnitzel
OEBI : Ook gekend onder de naam zoete aardappel, yam of bataat. De kleur is een schakering van geel-oranje
OEDANG : Garnaal
OELEK : Fijnwrijven
OEUFS FILES : Gestolde eierslierten, vaak gebruik in soepen.
OPOR : Gestoofd in kruiden en kokosmelk
ORPHIE : Zoutwatervis met langgerekt lichaam een een groene ruggengraat.
PAL PAYASAM : Rijst
PALACINKE : Flensje
PAMPLEMOUSSE : Grote gele citrusvrucht.
PANADE : Pap bereid met brood en melk.
PANDANG : Tropische boom met zwaardvormige bladeren
PANGANG : Geroosterd - Gebakken
PAPRIKASAUS : Hongaarse saus. Veloutesaus met paprika.
PARADAJS NA DALMATINSKI NACIN : Tomatenschotel
PARADAJS SOSA : Tomatensaus
PATE A BEURRE : Boterdeeg. Een deeg zoals zanddeeg, maar het bevat meer boter.
PATE A BISCUIT : Dit is een stevig beslag als basis voor een gebakje met roomvulling of een creme.
PATE A BRIOCHE : Gistdeeg voor kleine, zoete broodjes.
PATE A GENOISE : Een luchtige beslagsoort.
PATE A MERINGUE : Stijfgeslagen eiwit.
PATE BRISEE : Een deegsoort dat met of zonder suiker kan gemaakt worden. Het wordt meestal gebruikt om de binnenzijde van vormen te bekleden.
PATE FEUILLETEE : Bladerdeeg. Dit deeg bestaat uit vele dunne laagjes.
PAUPIETTE : Rolletje gevormd van een kalfslapje en gevuld met gehakt.
PEDIS : Heet van smaak
PESACHSOEP : Groentensoep
PETIS : Vispasta
PETIT GATEAU BISCUIT : Een gebakje bereid van biscuitbeslag.
PETIT POIS : De niet-volgroeide zaden van een erwtensoort.
PETRIR : Het stevig met elkaar mengen van de bestanddelen die een deeg moeten vormen.
PIJLINKTVIS : Weekdier behorende tot de koppotigen.
PINEAU DE LA LOIRE : De belangrijkse witte wijndruif uit de Loirestreek. Ook gekend onder de naam Chenin-blanc.
PISANG : Banaan
PLJESKAVICA : Gehakt
PLUVIER DORE : Kleine watervogel.
PODVARAK : Kip
POFFER : Een simpel gebak van gistdeeg.
POIS GRIS : Turkse erwtensoort.
POLIR : Het glanzend maken van een gerecht door water of olie of door een geklopt ei of door gebruik te maken van een gelei.
POMPELMOES : Grote gele citrusvrucht.
POTAGE LIE : Soep die gebonden kan worden door room, aardappelen, rijst, ...
POUDING AUX MACARONS : Warme pudding gemaakt van bitterkoekjes en brood.
POUDING CABINET : Warme pudding bereid met biscuits en rozijnen.
POUDING DE PAIN :
POUDING JAVANAIS : Gelatinepudding met bitterkoekjes
POULET DE GRAIN : Een kuiken van 6 tot 8 weken met een gewicht van 1 kg voor het slachten.
POULPE : Weekdier behorende tot de koppotigen.
QUETSCHE : Puntige pruimensoort.
RAGU OD SKOLJAKA : Mosselragout
RAISIN : Druif. Een berijpte bevrucht.
RAITA : Yoghurt
RASOL CORBA : Zuurkoolsoep
RAWIT : Scherp van smaak
RED PEPPER : Langwerpige, glanzende, rode, gele of oranje vruchtjes van de paprikavarieteit.
SABZI PILAU : Groentenschotel
SALADE A LA HUSSARDE : Salade van kalfs of varkensvlees met zure appels en gekookte aardappelen.
SALAM : Laurierboom
SALATA OD BURANIJA : Salade van sperziebonen
SALATA OD SPINATA : Salade van spinazie
SANTEN : Ingedikt kokossap
SARIETTE : Keukenkruid voornamelijk gebruikt om bonen en augurken te kruiden.
SASHIMI : Visschotel
SAUCE A LA DIABLE : Pittige saus dat oorspronkelijk gegeven werd bij gegrild gevogelte.
SAUCE AU BEURRE : Typische saus die bij gekookte vis of gekookte aardappelen wordt gegeven. Saus opgeklopt met stukjes ijskoude boter.
SAUCE BAVAROISE : Een afgeleide van de Hollandaise saus.
SAUCE BERCY : Een typische vissaus.
SAUCE BIGARADE : Typische saus die wordt gegeven bij eendgerechten.
SAUCE CHORON : Een bearnaisesaus met tomatenpuree.
SAUREL : Horsmakreel. Zeegroene zoutwatervis.
SEEK KABAH : Spiesgerechten
SEICHE : Weekdier behorende tot de koppotigen.
SEKI HAN : Adukiboon
SEMOER : Gesmoord
SEMOULE : Griesmeel. Korrelig graanprodukt.
SEREH : Citroengras
SETAN : Zeer heet van smaak - duivelssmaak
SINT JANSKRUID : Keukenkruid voor vis of vleessauzen.
SLANGENKRUID : Dragon. Zeer aromatisch keukenkruid.
SMOOR : Gesmoord
SMOREN : Het verder gaar maken van eerst aangebraden vlees.
SNERT : Erwtensoep.
SOS SA PAPRIKE : Paprikasaus
SOS SA SIROM : Saus van schapenkaas
SOS SA SRDJELA : Ansjovissaus
SOTO : Soep
SPAANSE PEPER : Langwerpige, glanzende, rode, gele of oranje vruchtjes van de paprikavarieteit.
SRPSKI : Witte bonensoep
STEAK : Een lap rundvlees.
STOKVIS : Heek, vis gelijkend op kabeljauw.
SUCRE GLACE : Een gesuikerde deklaag op taartjes.
TAHOE : Sojakaas zoals tofu
TAOGE : Sojascheuten
TAPISER : Dit is een bepaalde wijze van prepareren van een puddingvorm, een taartvorm, een vuurvaste schotel of pan waarbij een wand wordt gevormd van een andere grondstof dan de vulling.
TELOR : Ei
TEMPE : Sojabonenkoek
TIMBALE NELUSKO : Een timbaal met een wand van chocoladepudding en een vulling van vanillebavarois.
TJAMPOER : Vermengd
TOMBER AU BEURRE : Stoven in boter zonder te kleuren en zonder deksel.
TONKATSU : Varkenskotelet
TOUFFE : Boeketje bosje van peterselie water- of tuinkers ter afwerking van een gerecht.
TOURER : Het herhaalde malen vouwen en uitrollen van een laag deeg.
TOURNEBROCHE : Spit voor het braden van vlees, gevogelte of vis dat horizontaal of verticaal draait rond een hittebron.
TOURNER : Het draaien van een product.
TOURON DE GOUDA : Koekje van boterdeeg met gemalen amandelen.
TRANCHE : Schijf snede vlees vis brood ...
TRANCHER : Het voorsnijden van een stuk vlees vis brood ...
TRASI : Gefermenteerde garnalen
TRAVAILLER : Iets bewerken.
TREMPAGE : Het in week zetten van gedroogde groenten of fruit.
TREMPER : Een product besprenkelen met iets.
TROMPETTE DES MORTS : Zwarte paddestoel gelijkend op een hanenkam.
TRONCON : Moot van een grote platvis paling in stukken gesneden.
TRONCONNER : In moten snijden van een platvis of paling.
TROUSSER : Gevogelte of vederwild opbinden.
TRUFFAGE : Iets bewerken met truffels.
TRUFFER : Versieren opvullen met truffels.
TSUKIMI UDON : Mie
TURBAN : In een krans dresseren.
VANER : in een saus blijven roeren tijdens het afkoelen om velvorming te verwijderen.
VERDURE : Bladgroente.
VOILE : Troebel. Voorbeeld : consomme
VOILER : Een gerecht overdekken met gesponnen suiker.
VOORSNIJDEN : Het versnijden van gevogelte aan tafel.
Wafu : Krabsalade
WEITEBROOD : Een brood dat gemaakt wordt van gebuilde en ongebuilde bloem.
WENTELTEEFJE : Gewonnen brood
WILDE ALSEM : Keukenkruid voor vis of vleessauzen.
WOESTIJNVIJG : Vrucht van de cactus.
WORTELTZIMMES : Stoofschotel
YAM : Ook gekend onder de naam zoete aardappel, bataat of Oebi. De kleur is een schakering van geel-oranje
ZESTE : Buitenste gekleurde sterk geparfumeerde schil van citrusvrucht.
ZESTER : Het verwijderen van de zeste door middel van een dunschiller.
ZISTE : Witte donzige bittere laag bij citrusfruit deze bevindt zich onder de zeste.