Bereidingswijze
Smelt de boter.
Meng de bloem, boter, bakpoeder, melk, vanillesuiker en zout tot een homogeen, stevig deeg (met de hand of met de keukenmachine).
Laat het even rusten onder een handdoek terwijl je de vulling maakt.
Rasp de schil van de citroenen in een kom, voeg de suiker toe en meng goed.
Verdeel het deeg in 2 stukken en rol elk stuk uit tot een grote rechthoek van ongeveer 2 mm dik.
Verdeel de suiker-citroenvulling over heel de lappen, strijk mooi glad uit.
Rol de deeglappen op langs de lange kant, druk een beetje aan.
Snijd de rollen in schijven van ongeveer 1,5 cm breed.
Verhit een pan met anti-aanbaklaag met ruim boter en olie (half-om-half) en bak hierin de koekjes in delen.
Zet het vuur niet te hoog, want dan verbrandt de karamel; maar zet het ook niet te laag, want dan karameliseert de suiker wel, maar geraakt het deeg niet gaar.
Laat de koekjes langs 1 kant bakken tot de suiker mooi gekaramelliseerd is, draai dan de koekjes om en laat verder bakken.
Leg niet teveel koekjes tegelijk in de pan: ze 'zwellen' nog lichtjes op tijdens het bakken.
Haal de koekjes uit de pan en leg op een bord of plank, waarop je eerst een vel bakpapier legt.
Gebruik NOOIT keukenpapier!!!
De karamel gaat eraan plakken en het papier blijft dan aan je koekjes hangen!
Laat afkoelen voor je ze opeet (pas op, de karamel is kokend heet!)
Je kan de koekjes bewaren in een luchtdichte doos, tussen laagjes bakpapier.