EBARBER : De baard wegnemen al wat uitsteekt of rondom het vaste lichaam van schelpdieren is wegnemen.
EBOUILLANTER : Een product voor een korte tijd in een hete vloeistof dompelen.
ECAILLER : Ontschubben van vissen.
ECALER : Term gebruikt om het pellen van eieren ook schaaldieren.
ECHAUDER : Hetzelfde als ebouillanter.
ECLAIR : Het Franse woord voor soes.
ECORCHER : Het vel van een vis stropen.
ECOSSER : De peulen van een peulvrucht verwijderen.
ECRASSER : Het pletten van een product.
ECUMER : Het schuim verwijderen dat gevormd werd bij het koken.
EDELZWICKER : Witte wijn uit de Elzas.
EEKHOORNTJESBROOD : Een eetbare paddestoel behorende tot de boleten.
EEND : Gevogelte dat tam en wild voorkomt.
EFELER : Het schaven van noten amandelen enz. tot schilfers. Het schaven van gedroogde vis.
EFEUILLER : DE bladeren aftrekken van bijvoorbeeld : sla.
EGOUTER : Laten uitdruipen.
EIERBOTER : Samengestelde boter met hardgekookte eierdooiers.
EIERDRADEN : Gestolde eierslierten, vaak gebruik in soepen.
EIKEBLADSLA : Sla met bladen in de vorm van een eikenblad.
EIWITSCHUIM : Stijfgeslagen eiwit.
ELBLING : Druiveras voor witte wijn.
ELFT : Haringachtige trekvis.
ELIXER : Distillaat van kruiden, boombast of wortels.
EMBALLER : Inpakken.
EMBROCHER : Producten op een spies steken.
EMIETTER : Brood in stukjes of repen verdelen.
EMINCER : In dunne reepjes of plakken snijden.
EMONDER : Het verwijderen van de pel door de groenten in kokend water te dompelen voor een aantal seconden.
EMPANADAS : Flap. Turks gerecht.
EMPANADILLAS : Spaans voorgerecht.
EMULGATOREN : Dit zijn stoffen die worden toegevoegd aan een voedingsmiddel om slecht vermengbare stoffen zoals vet en water, blijvend te verbinden. vb: Lecithine of Wijnsteenzuur.
EMULGEREN : Binden.
ENGELWORTEL : Keukenkruid.
ENROBER : Ommantelen met saus beslag ....
ENTAILLER : Lichte insnijding geven in vlees vis ... die moet gefrituurd of geroosterd worden.
ENTRE-DEUX-MERS : Wijnstreek in Bordeaux.
ENTRECOTE : Een runderbiefstuk met een randje vet.
ENVELOPJE : Bladerdeeggebakje.
EPAISSIR : Zachtjes laten koken zodat het water verdampt, zodat het dikt.
EPICE : Aromatische stof.
EPICER : Een gerecht kruiden.
EPIGRAMME : Een gepaneerde lamskotelet en een stuk gepocheerde lamsborst.
EPLUCHER : Het pellen van iets voorbeeld : tomaat aardappel ...
EPONGER : Product in een handdoek wikkelen om het overtollige water te verwijderen.
ERWT : Peulvrucht.
ERZEUGERABFULLUNG : Wijn die op het wijngoed gebotteld is.
ESCALOPE : Afgeplat stuk vlees vis ...
ESCALOPER : In dunne lapjes snijden.
ESCARGOT : Slak.
ESPAGNOLSAUS : Spaans saus.
ESSENCE : Aftreksel van een product ter smaakverfijning.